ECLI:NL:RBZWB:2025:7199

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 24/8145 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting [eiseres], vertegenwoordigd door mr. L.L. Ross, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering en bijzondere bijstand van betrokkene, die sinds 23 oktober 2000 een uitkering ontving op basis van de Participatiewet. Het college heeft op 8 mei 2024 besloten de bijstandsuitkering per 27 maart 2024 in te trekken en een bedrag van € 324,46 terug te vorderen, omdat betrokkene haar inlichtingenplicht zou hebben geschonden door niet te melden dat zij niet meer op het uitkeringsadres woonde. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 21 oktober 2025 behandeld en geconcludeerd dat het college op goede gronden de bijstandsuitkering heeft ingetrokken en teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, onderbouwd door laag verbruik van water, gas en elektriciteit, alsook door pintransacties die voornamelijk in Den Bosch plaatsvonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schending van de inlichtingenplicht door betrokkene het college in staat stelde om de bijstandsuitkering in te trekken en de terugvordering te rechtvaardigen. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en zij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/8145 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2025 in de zaak tussen

Stichting [eiseres](eiseres), in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[betrokkene](betrokkene), uit [plaats ] ,
(gemachtigde: mr. L.L. Ross),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle(het college),
verweerder.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering en bijzondere bijstand van betrokkene op grond van de Participatiewet. Eiseres is het daarmee niet eens met. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college terecht de bijstandsuitkering en bijzondere bijstand van betrokkene heeft ingetrokken en teruggevorderd.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college op goede gronden de bijstandsuitkering en bijzondere bijstand van betrokkene heeft ingetrokken en teruggevorderd. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 8 mei 2024 (primair besluit) heeft het college het recht op (bijzondere) bijstand van betrokkene per 27 maart 2024 ingetrokken en de ten onrechte betaalde uitkering van € 324,46 teruggevorderd. Betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.1.
Met het bestreden besluit van 26 november 2024 op het bezwaar van betrokkene is het college bij dat besluit gebleven.
2.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: betrokkene, haar gemachtigde en namens het college mr. [naam 1] .

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Betrokkene ontvangt sinds 23 oktober 2000 een uitkering op grond van de Participatiewet. Sinds 1 juni 2018 ontvangt zij deze uitkering naar de norm voor een alleenstaande. Daarnaast ontvangt betrokkene bijzondere bijstand voor de maandelijkse kosten van bewindvoering.
3.1.
De aanleiding voor het onderzoek naar het recht van betrokkene op een bijstandsuitkering en bijzondere bijstand zijn twee meldingen op 1 en 29 februari 2024. Volgens deze meldingen zou betrokkene haar woonwagen aan de [adres] (het uitkeringsadres) willen verkopen, omdat zij ergens anders woont. Zij zou bij de potentiële kopers aangegeven hebben wel ingeschreven te willen blijven staan op het uitkeringsadres.
3.2.
Op grond van artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet werd vervolgens een onderzoek ingesteld naar het recht op bijstand van betrokkene. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in het rapport van 27 maart 2024.
3.2.1.
Er zijn gegevens gevorderd bij Brabant Water en Enexis over het water-, gas- en elektraverbruik. Van 25 juni 2021 tot en met 25 april 2022 heeft betrokkene 28 m3 water verbruikt en van 25 april 2022 tot en met 7 mei 2023 20 m3, terwijl Nibud voor een eenpersoonshuishouden als gemiddeld waterverbruik per jaar 68 m3 aanhoudt. Van
29 maart 2020 tot en met 8 april 2021 heeft betrokkene 3.528 kWh elektriciteit verbruikt, van 8 april 2021 tot en met 21 maart 2022 1.899 kWh, van 21 maart 2022 tot en met
9 maart 2023 1.091 kWh en van 9 maart 2023 tot en met 12 maart 2024 1.174 kWh. Het gemiddelde elektraverbruik voor een eenpersoonshuishouden per jaar is 1.750 kWh. Hier zit betrokkene onder vanaf maart 2022. De afgelopen jaren is het elektraverbruik ook afgenomen. Van 29 maart 2020 tot en met 8 april 2021 heeft betrokkene 2 m3 gas verbruikt, van 8 april 2021 tot en met 21 maart 2022 26 m3, van 21 maart 2022 tot en met
9 maart 2023 6 m3 en van 9 maart 2023 tot en met 12 maart 2024 14 m3. Het gemiddelde gasverbruik voor alle woningen is 1.110 m3 per jaar. Betrokkene zit fors onder het gemiddelde gasverbruik per jaar. Het kan zijn dat betrokkene elektrisch kookt en elektrisch verwarmd, echter dan zou het elektraverbruik hoger moeten zijn, maar dat is de laatste jaren zeker niet het geval. Betrokkene heeft ook geen zonnepanelen.
3.2.2.
Het college heeft bij betrokkene haar bankafschriften over de periode van
1 december 2023 tot 20 maart 2024 opgevraagd. Uit de ontvangen bankafschriften blijkt dat het overgrote deel van de pintransacties plaatsvindt in Den Bosch en omstreken (meer dan zestig keer). Ook vindt er een aantal pintransacties in [plaats ] en Tilburg plaats (achttien), echter is later op die dag of eerder die dag regelmatig ook weer een pintransactie in de omgeving van Den Bosch (of de route naar Den Bosch) zichtbaar.
3.2.3.
Er zijn drie waarnemingen verricht in de nabijheid van het uitkeringsadres op verschillende dagen en tijdstippen. Hierbij is de auto van betrokkene niet waargenomen. Ook betrokkene zelf is niet waargenomen. Er zijn ook elf waarnemingen verricht in Den Bosch bij de woning van de partner van betrokkene, de heer [naam 2] . Deze waarnemingen hebben ook op verschillende dagen en tijdstippen plaatsgevonden. In totaal zijn negen waarnemingen in de (vroege) ochtend verricht. Tijdens al deze waarnemingen is de auto van betrokkene aangetroffen rondom deze woning in Den Bosch. Tweemaal is in de middag waargenomen. Toen is het voertuig van betrokkene niet aangetroffen bij de woning in Den Bosch.
3.2.4.
Op 27 maart 2024 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen een medewerker van het college en betrokkene. Betrokkene heeft tijdens dit gesprek ontkend dat zij samenwoont met de heer [naam 2] in Den Bosch. Haar vriend zet betrokkene weleens thuis af en neemt dan de auto mee. Ook zet betrokkene haar auto soms twee straten verderop, omdat deze wordt bekrast. Betrokkene pint vaak in Den Bosch en omgeving, omdat zij daar vaak is. Zij is twee of drie keer (dagen) in de week bij haar vriendin of vriend. Betrokkene probeert iedere dag thuis te slapen, maar zij slaapt ook weleens bij haar vriendin of vriend. Dat is soms eenmaal per week en soms tweemaal en soms driemaal, dat verschilt. Betrokkene ontkent dat zij haar woonwagen te koop heeft aangeboden.
3.2.5.
Direct na dit gesprek heeft er een huisbezoek plaatsgevonden op het uitkeringsadres. Tijdens het huisbezoek zijn geen verse, houdbare producten aangetroffen. Er zijn alleen houdbare producten aangetroffen en het overgrote deel hiervan was (ver) over de datum. Er zijn medicijnen bij betrokkene in de woning aangetroffen, echter was een deel daarvan al jaren geleden uitgegeven. Over het apneuapparaat van betrokkene, dat niet werd aangetroffen, verklaarde zij dat die bij haar vriendin stond en dat ze deze niet dagelijks gebruikt. De woonwagen is volledig ingericht, maar zag er verder ‘steriel’ uit. Hiermee wordt bedoeld dat er nergens schoenen/slippers/sloffen stonden en er niets op tafel lag.
3.3.
Met het primaire besluit heeft het college het recht op bijstand van betrokkene vanaf 27 maart 2024 ingetrokken en de ten onrechte betaalde bijstand van € 324,46 teruggevorderd. Dit bedrag bestaat uit € 196,72 aan bijstandsuitkering
over de periode van 27 maart 2024 tot en met 31 maart 2024 en € 127,74 aan bijzondere bijstand over de periode van 27 maart 2024 tot en met 30 april 2024.
Het college heeft besloten het recht op bijstand per 27 maart 2024 in te trekken, zijnde de dag van het spreekkamergesprek en huisbezoek waarop is vastgesteld dat betrokkene niet op het uitkeringsadres woonachtig is, vanwege schending inlichtingenplicht omtrent de woon- en leefsituatie. Het recht op bijstand kan niet worden vastgesteld.
De terugvordering wordt verrekend met het vakantiegeld van € 606,98 dat betrokkene van het college tegoed had.
3.4.
Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Tevens heeft zij bij de voorzieningenrechter een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
3.5.
Het verzoek om voorlopige voorziening is bij uitspraak van 20 augustus 2024 afgewezen. [1]
Bestreden besluit
3.6.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard. Gezien de samenhang van alle constateringen is het college van mening dat betrokkene niet haar hoofdverblijf heeft gehad op het uitkeringsadres. Dit oordeel is gebaseerd op onder andere het zeer lage waterverbruik, het extreem lage gasverbruik, het lage elektriciteitsverbruik, de pintransacties en plaatselijke waarnemingen. Hiermee heeft betrokkene de inlichtingenplicht geschonden door niet te melden dat haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres was. Betrokkene heeft geen duidelijkheid verschaft over haar feitelijke woonsituatie. Door de schending van de inlichtingenplicht kon het college dan ook niet vaststellen of, en zo ja in hoeverre, betrokkene in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde en recht zou hebben gehad op een bijstandsuitkering. In wat betrokkene heeft aangevoerd liggen geen dringende redenen besloten om af te zien van terugvordering.

Beroepsgronden

4. Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Het college is er niet in geslaagd om te bewijzen dat betrokkene haar hoofdverblijf niet langer op het uitkeringsadres had. Vanwege een onveilige woonomgeving moest betrokkene soms noodgedwongen elders verblijven. Zelfs al zou betrokkene haar hoofdverblijf niet langer op het uitkeringsadres hebben, kan het college hooguit van oordeel zijn dat haar woonlasten lager waren en zodoende een korting op de bijstandsnorm toepassen.

Juridisch kader

5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

6. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college op goede gronden de bijstandsuitkering en bijzondere bijstand van betrokkene vanaf 27 maart 2024 heeft ingetrokken en de ten onrechte betaalde bijstand heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat het college de intrekking van het recht van betrokkene op bijstand niet heeft begrensd tot een bepaalde einddatum. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter in een dergelijk geval de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het primaire intrekkingsbesluit. [2] De te beoordelen periode in deze zaak loopt daarom van 27 maart 2024 tot en met 8 mei 2024.
6.2.
Het college heeft de bijstand van betrokkene ingetrokken en teruggevorderd, omdat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Betrokkene heeft namelijk niet gemeld dat zij niet meer woonde op het uitkeringsadres.
7. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is intrekking van bijstand een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. [3]
Had betrokkene haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres?
8. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB heeft een betrokkene zijn woonplaats, daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. [4]
Volgens eveneens vaste rechtspraak van de CRvB is laag waterverbruik een aanwijzing dat de betrokkene niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning op het uitkeringsadres. Maar die omstandigheid alleen maakt dat nog niet aannemelijk. In zo’n geval is aanvullend bewijs nodig om aannemelijk te maken dat de betrokkene zijn hoofdverblijf niet heeft op het uitkeringsadres. Alleen die aanwijzing is dus op zichzelf niet toereikend als grondslag voor intrekking van de bijstand. Dit geldt ook voor (zeer) laag verbruik van gas en elektriciteit. [5]
8.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat het college er niet in is geslaagd om te bewijzen dat betrokkene haar hoofdverblijf niet langer op het uitkeringsadres en aldus in [plaats ] had. Aangezien dat niet door het college is bewezen, kan het recht op bijstand niet worden ingetrokken.
Betrokkene wijst er in dat kader op dat zij vanuit Veilig Thuis het advies heeft gekregen om vanwege heftige problemen met haar familie (die tevens woonachtig zijn op het kamp) vaak weg te zijn. Dat advies geldt al jaren en dat is destijds door betrokkene en medewerkers van Veilig Thuis ook aan de gemeente medegedeeld. Eiseres heeft een e-mail van 8 oktober 2025 van een maatschappelijk werker van het Dorpsteam overgelegd waarin staat dat zij zich niet kan voorstellen dat Veilig Thuis een einddatum aan een veiligheidsmelding koppelt en al helemaal niet in de situatie van betrokkene. Vanwege de onveilige situatie was betrokkene dus niet veel thuis, maar zij heeft altijd de wens gehad en gehouden om elke dag weer terug te keren naar haar eigen woonwagen in [plaats ] . Zij had altijd een gevulde koelkast, kwam doorgaans altijd thuis om daar te slapen en woonde ook echt in haar eigen woonwagen. Dat zij niet altijd kon terugkeren naar haar woonwagen, kan haar dus niet worden verweten. Het is niet rechtvaardig dat dit haar wordt gebruikt wat betreft het vaststellen van het recht op bijstand.
Betrokkene at en sliep wel eens elders. Dit resulteerde erin dat er weinig energieverbruik was. Het elektriciteitsverbruik is niet extreem laag en kan dus ook niet ten grondslag liggen aan het vermoeden (of feit) dat betrokkene niet woonachtig zou zijn op het uitkeringsadres. Verder geldt dat betrokkene vrijwel nooit thuis kookte en de verwarming via een (elektrische) luchtinstallatie liet verlopen. Dat er dus een zeer laag gasverbruik is, is ook verklaarbaar. Omdat betrokkene haar verzorging vaak ook buitenshuis had, is ook dat lage verbruik verklaarbaar.
De waarnemingen bij het uitkeringsadres vonden plaats midden op de dag, zodat betrokkene toen logischerwijs van huis was. Eisers parkeerde haar auto ook vaak niet dicht bij haar eigen woning uit angst dat daaraan schade zou worden toegebracht. Betrokkene gaat er vanuit dat de meldingen ook uit de koker komen van haar familie, waarmee zij ruzie heeft en door wie zij wordt bedreigd. De woonwagen heeft nooit te koop gestaan en betrokkene wil dat ook absoluut niet.
De dochter van betrokkene is tevens een reden om haar zwaartepunt in [plaats ] te houden. Betrokkene haalt haar dochter zeer regelmatig op van de instelling waarin zijn verblijft. Haar dochter is vanwege haar problematiek gebonden aan de woning van betrokkene in [plaats ] .
8.2.
.Op basis van de volgende omstandigheden, in samenhang bezien, heeft het college de conclusie getrokken dat betrokkene het centrum van haar maatschappelijk leven niet in [plaats ] heeft sinds 27 maart 2024.
- Het overgrote deel van haar pintransacties vindt plaats in Den Bosch en omgeving en niet in [plaats ] . Hoewel op zichzelf het pinnen buiten de woonplaats niet betekent dat iemand niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres, ondersteunt het pingedrag van betrokkene wel de conclusie dat zij niet langer haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. [6]
  • Betrokkene heeft een laag verbruik van gas, water en elektra, terwijl zij heeft aangegeven dat zij bijna dagelijks doucht en zij een Amerikaanse koelkast heeft die normaal gesproken veel stroom verbruikt.
  • Tijdens geen van de waarnemingen is de auto van betrokkene in [plaats ] waargenomen. Haar auto is wel tijdens alle waarnemingen in de (vroege) ochtend waargenomen bij haar partner in Den Bosch.
  • Betrokkene heeft een apneuapparaat dat niet bij haar in de woning is aangetroffen. Tijdens het huisbezoek heeft betrokkene aangegeven dat zij dit niet dagelijks gebruikt, maar dit heeft zij eerder niet aangegeven.
  • Tijdens het huisbezoek zijn geen verse producten bij betrokkene aangetroffen en het
overgrote deel van de houdbare producten was (ver) over de datum.
  • Tijdens het huisbezoek zijn medicijnen aangetroffen, echter waren deze deels jaren geleden uitgegeven.
  • De verklaringen van betrokkene bevatten tegenstrijdigheden. Betrokkene zou nu vaker bij haar vriendin in Empel zijn omdat die terminaal is, maar haar auto is gedurende alle waarnemingen in de ochtend bij de woning van haar partner aangetroffen. Tijdens het spreekkamergesprek geeft betrokkene aan veel thuis te zijn, later zegt zij ook veel bij haar vriendin te zijn in Empel en vervolgens geeft zij aan vaker weg te zijn vanwege bedreigingen.
Met betrekking tot de brief van Veilig Thuis van 25 augustus 2021 overweegt het college dat aan betrokkene is geadviseerd om tijdelijk bij een vriend te verblijven om tot rust te komen. Gezien deze brief, die van drie jaar geleden dateert, is het college van mening dat betrokkene onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat er nog steeds sprake is van veiligheidsrisico’s die rechtvaardigen dat zij het advies van Veilig Thuis blijft volgen om bij een vriend te verblijven. Bovendien blijkt uit de brief niet dat dit advies bedoeld was voor
een langdurige periode.
8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen voorgenoemde omstandigheden in samenhang bezien de conclusie dat betrokkene feitelijk niet meer haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres.
Eiseres heeft betoogd dat betrokkene de intentie heeft (gehouden) om op het uitkeringsadres te verblijven, maar daar noodgedwongen minder kan verblijven. Ter staving van dit betoog heeft eiseres een proces-verbaal van aangifte van 23 augustus 2021 en een melding van Veilig Thuis van 25 augustus 2021 overgelegd betreffende de mishandeling van betrokkene door haar (inmiddels overleden) broer. Weliswaar bevat deze melding geen einddatum, zoals aangegeven in de e-mail van 8 oktober 2025, maar de rechtbank begrijpt die melding als zodanig dat het tijdelijke (nood)maatregelen betroffen. In de melding staat namelijk dat betrokkene
voorlopigbij een vriend gaat verblijven om
eventot rust te komen en dat zij haar dochter de
komende tijdniet naar het woonwagenkamp haalt. Hieruit volgt op zichzelf dus niet dat in 2024 – drie jaar later – nog het advies gold om zo min mogelijk op het uitkeringsadres te verblijven. In het dossier zitten geen (andere) stukken waaruit blijkt dat dit advies toen nog wel gold. Eiseres heeft in dit kader aangevoerd dat de feitelijke situatie sinds 2021 onveranderd is, aangezien op het woonwagenkamp nog steeds familieleden van betrokkene wonen, waaronder haar neef waarmee zij in onmin leeft. Betrokkene zou aangifte c.q. meldingen hebben gedaan bij de politie en de gemeente van incidenten die zich sindsdien hebben voorgedaan, maar (ook) dat is niet onderbouwd. Het door eiseres aangevoerde vormt dan ook geen aanleiding om te concluderen dat betrokkene in de periode in geding, ondanks de feitelijke situatie, toch haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had.
Is sprake van schending van de inlichtingenplicht?
9. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
9.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat het college had moeten onderzoeken of betrokkene in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde. Betrokkene had geen inkomen en dus verkeerde zij in bijstandsbehoevende omstandigheden. Het college kan hooguit van oordeel zijn dat haar woonlasten lager waren dan normaal het geval was en zodoende een korting op de bijstandsnorm toepassen, maar niet het gehele recht op bijstand intrekken. Het is immers duidelijk dat betrokkene wel degelijk in [plaats ] verblijft. Uit de verbruiken en pintransacties kan hooguit worden opgemaakt dat betrokkene daar niet elke dag meer was, zodat uitsluitend met een korting van de bijstand kan worden gewerkt.
9.2.
Betrokkene was naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet verplicht juiste en volledige informatie over haar feitelijke woon- en verblijfadres te verstrekken, omdat dat gegeven voor de beoordeling van het recht op bijstand en de voortzetting daarvan een essentieel gegeven is. Dat betrokkene op het uitkeringsadres zou verblijven, wordt – gelet op rechtsoverweging 8.3 – niet gevolgd. Door niet te melden bij het college dat zij sinds 27 maart 2024 niet meer op het uitkeringsadres woonde heeft betrokkene dan ook haar inlichtingenplicht geschonden. Omdat de woonsituatie van betrokkene in de te beoordelen periode onduidelijk is gebleven, kan niet worden vastgesteld of zij in deze periode recht had op bijstand. Als gevolg van de vaststelling dat betrokkene de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden was het college vervolgens op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet gehouden de bijstandsuitkering en bijzondere bijstand van betrokkene in te trekken.
Is terecht overgegaan tot terugvordering?
10. Het college is in geval van schending van de inlichtingenplicht op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet gehouden de te veel betaalde uitkering van betrokkene terug te vorderen. Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet is het college bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen gronden heeft aangevoerd tegen de terugvordering.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 28 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
(…)
Artikel 53a
(…)
6. Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
(…)
Artikel 54
(…)
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
(…)
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
(…)
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 december 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:3239).
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 februari 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:327).
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 december 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:3231).
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1546).
6.Zie de uitspraak van de CRvB van 21 december 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:3281).