Op 8 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 22/5916 en BRE 23/656, waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende, S.A. gevestigd te Spanje, tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeelt. De rechtbank oordeelt dat de aandelen in een B.V. die zendmasten exploiteert, kwalificeren als fictieve onroerende zaken in de zin van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (WBR). De rechtbank stelt vast dat de zendmasten, die zijn bestemd voor telecommunicatie, onroerend zijn omdat zij naar aard en inrichting zijn bedoeld om duurzaam ter plaatse te blijven, ook als zij op gehuurde grond staan. De rechtbank concludeert dat de aankoopsom die bij de verkrijging van de aandelen is betaald, nagenoeg geheel aan de zendmasten kan worden toegerekend, waardoor aan de bezitseis en de doeleis van de WBR is voldaan. De rechtbank verwerpt het beroep van belanghebbende op de netwerkvrijstelling, omdat deze niet van toepassing is op de verkrijging van de aandelen zonder de essentiële onderdelen van een net. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting.