Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
self-storage) en het verhuren van miniboxen voor opslag. De aandeelhouder van belanghebbende is de zoon van de enig aandeelhouder van [A] B.V.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de kwalificatie van goodwill in het kader van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR) en de vraag of deze goodwill kan worden aangemerkt als bezitting voor de toepassing van de bezitseis. De belanghebbende, vertegenwoordigd door M.G.H. van der Kroon, had eerder een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag aangevochten, waarin werd geoordeeld dat de goodwill die aan de verkregen onderneming was toe te rekenen, niet als bezitting kon worden aangemerkt. Het Hof had vastgesteld dat de bezittingen van de betrokken vennootschap voor meer dan 50 procent uit onroerende zaken bestonden, maar had de intern gegenereerde goodwill uitgesloten van de bezittingen. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de wetgever heeft beoogd dat alleen op de fiscale balans opgenomen goodwill als bezitting kan worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen.