2.3Het middel is gericht tegen het hiervoor in 2.2.2 vermelde oordeel van het Hof. Het betoogt vanuit diverse invalshoeken dat belanghebbende met de verkrijging van de zendmasten wel een net als bedoeld in artikel 15, lid 1, aanhef en letter y, WBR heeft verkregen.
2.4.1Artikel 15, lid 1, aanhef en letter y, WBR bepaalt dat van overdrachtsbelasting is vrijgesteld de verkrijging van een net gelegen in, op of boven de grond, bestaande uit een of meer kabels of leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie, of van informatie.
2.4.2De netwerkvrijstelling is in de wet opgenomen nadat het kabelnet van een centrale-antenne-inrichting, met de daarbij behorende onderdelen, in 2003 door de Hoge Raad als onroerend (artikel 3:3, lid 1, BW) was aangemerkt.Uit dat oordeel van de Hoge Raad heeft de wetgever afgeleid dat ook andere, in hoofdzaak ondergronds aangelegde, netten dan kabelnetten op grond van artikel 3:3 BW als onroerende zaken moeten worden beschouwd. In verband hiermee en met de omstandigheid dat heffing van overdrachtsbelasting over de verkrijging van netten niet was beoogd, is de netwerkvrijstelling in de WBR opgenomen.
2.4.3Naast artikel 15, lid 1, aanhef en letter y, WBR bevat deze wet geen verdere omschrijving van het begrip ‘net’. Uit de toelichting bij de totstandkoming van artikel 15, lid 1, aanhef en letter y, WBR blijkt dat bij het begrip ‘net’ in deze bepaling onder meer is gedacht aan elektronische communicatienetwerken. Daarbij is opgemerkt dat “per net verschilt wat er nu daadwerkelijk tot het netwerk behoort, met andere woorden, hoe het net is begrensd”, dat de specifieke begrenzing soms is opgenomen in een specifieke wet en dat in gevallen waarin de begrenzing niet wettelijk is geregeld, de grenzen in de praktijk worden bepaald.
2.4.4Artikel 1.1, aanhef en letter e, van de Telecommunicatiewet (tekst van 1 januari 2009 tot 8 februari 2012; hierna: TW) bepaalt dat onder ‘elektronisch communicatienetwerk’ wordt verstaan: transmissiesystemen, waaronder mede begrepen de schakel- of routeringsapparatuur en andere middelen, die het mogelijk maken signalen over te brengen via kabels, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen, waaronder satellietnetwerken, vaste en mobiele terrestrische netwerken, elektriciteitsnetten, voor zover deze voor overdracht van signalen worden gebruikt en netwerken voor radio- en televisieomroep en kabeltelevisienetwerken, ongeacht de aard van de overgebrachte informatie. Volgens artikel 1.1, aanhef en letter j, TW wordt onder ‘bijbehorende faciliteiten’ verstaan: bij een elektronisch communicatienetwerk of een elektronische communicatiedienst behorende faciliteiten die het aanbieden van diensten via dat netwerk of die dienst mogelijk maken of ondersteunen, alsmede systemen voor voorwaardelijke toegang en elektronische programmagidsen. In de parlementaire geschiedenis van laatstgenoemde bepaling zijn voorbeelden van bijbehorende faciliteiten genoemd die zijn ontleend aan artikel 2, letter e, van de Kaderrichtlijn, waaronder, voor zover hier van belang, gebouwen of toegang tot gebouwen, bekabeling van gebouwen, antennes, masten en andere ondersteunende constructies.
2.4.5De tekst en hiervoor aangehaalde parlementaire geschiedenis van de netwerkvrijstelling bezien in samenhang met de aangehaalde begripsomschrijvingen in artikel 1.1 TW bieden voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de hiervoor in 2.1.1 omschreven zendmasten als bijbehorende faciliteiten behoren tot de onroerende zaken waarop de netwerkvrijstelling betrekking kan hebben.
2.4.6Daaruit valt echter niet zonder meer af te leiden of de verkrijging van die zendmasten ook onder de netwerkvrijstelling valt in een geval als hier aan de orde, waarin die verkrijging niet gepaard is gegaan met de verkrijging van voor transmissie van telecommunicatie bestemde onderdelen van een net. Naar het oordeel van de Hoge Raad kan niet worden aangenomen dat ook die verkrijging eronder valt. De tekst en de hiervoor aangehaalde parlementaire geschiedenis bevatten onvoldoende aanwijzingen dat de netwerkvrijstelling van toepassing is op de verkrijging van een onroerende zaak op de enkele grond dat die onroerende zaak kan fungeren als een bijbehorende faciliteit als bedoeld in artikel 1.1 TW, zonder dat die verkrijging gepaard gaat met de verkrijging van de voor transmissie van telecommunicatie bestemde essentiële onderdelen van een net zoals kabels, leidingen, antennes of schotels.