In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 januari 2025, wordt de kwestie van overdrachtsbelasting behandeld in het kader van de verkrijging van aandelen in een B.V. die zendmasten exploiteert. De belanghebbende, S.A., gevestigd in Spanje, had op 11 oktober 2016 alle aandelen in de vennootschap [Limited] verkregen en had hiervoor een bedrag van € 794.096 aan overdrachtsbelasting voldaan. De inspecteur van de Belastingdienst legde echter een naheffingsaanslag op van € 18.954.288, die later werd verminderd tot € 18.644.699. De rechtbank beoordeelt of de aandelen in [Limited] als fictieve onroerende zaken moeten worden aangemerkt volgens artikel 4 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (WBR). De rechtbank concludeert dat de aandelen in de B.V. die zendmasten verhuurt aan telecombedrijven, inderdaad als fictieve onroerende zaken moeten worden gekwalificeerd. Dit is gebaseerd op de vaststelling dat de zendmasten, die zijn gebouwd om duurzaam ter plaatse te blijven, onroerend zijn. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de heffingsmaatstaf correct heeft vastgesteld en dat de netwerkvrijstelling niet van toepassing is, omdat de B.V. enkel de ruimte op de zendmasten verhuurt en niet de essentiële onderdelen voor transmissie van telecommunicatie. De rechtbank verklaart de beroepen van de belanghebbende ongegrond en bevestigt de naheffingsaanslag.