In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2025, wordt het verzoek van belanghebbende om een vergoeding van immateriële schade en proceskosten behandeld. De belanghebbende, gevestigd in Thailand, had bezwaar gemaakt tegen informatiebeschikkingen die door de inspecteur van de belastingdienst waren opgelegd in het kader van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de informatiebeschikkingen op 18 december 2024 heeft ingetrokken, maar dat de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure recht geeft op een schadevergoeding. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met drie jaar en negen maanden is overschreden, wat resulteert in een schadevergoeding van € 4.000, waarvan € 1.511,11 voor rekening van de inspecteur en € 2.488,89 voor de Staat.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de inspecteur het motiveringsbeginsel heeft geschonden, wat leidt tot een proceskostenvergoeding van € 1.814 voor de belanghebbende. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur ook het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 96 moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een goede procesgang en de rechten van belanghebbenden in belastingprocedures, vooral in het licht van de redelijke termijn en de noodzaak van adequate motivering door de inspecteur. De rechtbank heeft de zitting op 14 januari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank heeft de verzoeken van belanghebbende toegewezen en de inspecteur en de Staat veroordeeld tot schadevergoeding en proceskosten.