ECLI:NL:RBZWB:2024:5227

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
19/6292 en 21/1815
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over geheimhouding van informatie in belastingzaken

Op 29 juli 2024 heeft de geheimhoudingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen in de zaken met de nummers 19/6292 en 21/1815. De zaak betreft een verzoek van de inspecteur van de belastingdienst om geheimhouding van bepaalde stukken in het kader van informatiebeschikkingen die aan de belanghebbende zijn afgegeven. De inspecteur heeft zich beroepen op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om geheimhouding te verzoeken voor bijlagen die informatie bevatten van buitenlandse autoriteiten en interne documenten van de belastingdienst. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze geheimhouding en heeft aangegeven niet akkoord te gaan met het geheimhouden van de stukken.

De geheimhoudingskamer heeft besloten geen mondelinge behandeling te houden, omdat de aard van de procedure dit niet rechtvaardigt. De kamer heeft de stukken beoordeeld en een afweging gemaakt tussen het belang van de inspecteur om geheimhouding te verzoeken en het belang van de belanghebbende bij kennisneming van de stukken. De kamer heeft geconcludeerd dat in sommige gevallen de redenen van de inspecteur zwaarder wegen dan het belang van de belanghebbende, en heeft daarom het verzoek om geheimhouding voor de meeste stukken toegewezen. Echter, voor bepaalde bijlagen, zoals bijlagen 55 en 56, is het verzoek om geheimhouding afgewezen, omdat de inspecteur niet voldoende heeft onderbouwd waarom deze stukken geheim moeten blijven.

De beslissing benadrukt dat de afweging van belangen in het kader van informatiebeschikkingen anders kan uitvallen dan in het geval van belastingaanslagen. De geheimhoudingskamer heeft de inspecteur verzocht om de niet-geheim te houden stukken alsnog te overleggen, eventueel in geschoonde versie. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen deze beslissing in samenhang met het hoger beroep tegen de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 19/6292 en 21/1815

Beslissing van de geheimhoudingskamer van 29 juli 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. A.J.C. Perdaems),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Het verzoek

1. De hoofdzaken hebben, kort gezegd, betrekking op de vraag of de inspecteur terecht informatiebeschikkingen aan belanghebbende heeft afgegeven.
Zaaknummer 19/6292
1.1.
In het verweerschrift in de hoofdzaak heeft de inspecteur medegedeeld dat hij een beroep doet op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb met betrekking tot specifieke stukken (hierna: bijlagen 1 tot en met 100), die daarom niet bij het verweerschrift zijn gevoegd. De bijlagen 1 tot en met 100 heeft de inspecteur bij brief van 16 maart 2020 aan de rechtbank toegestuurd. De inspecteur heeft geen geanonimiseerde versie (met zwartgelakte delen) van de bijlagen 1 tot en met 100 overgelegd. Bij brief van 19 maart 2020 heeft de inspecteur het verzoek om geheimhouding gemotiveerd (het verzoekschrift). Bij brief van 26 mei 2020 heeft de inspecteur verzocht ook het verzoekschrift geheim te houden.
1.2.
Bij brief van 24 juli 2020 heeft belanghebbende gereageerd op het verzoek om geheimhouding. Belanghebbende heeft verklaard niet akkoord te gaan met het geheimhouden van de bijlagen 1 tot en met 100 en het verzoekschrift.
Zaaknummer 21/1815
1.3.
De inspecteur heeft bij brief van 20 augustus 2021 een verweerschrift in de hoofdzaak en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Voor de bijlagen 1 tot en met 19 verzoekt de inspecteur de bijlagen 1 tot en met 19 uit het dossier in zaaknummer 19/6292 aan dit dossier toe te voegen. Bij brief van 26 juni 2024 heeft belanghebbende hiermee ingestemd.
1.4.
In de aanbiedingsbrief bij het verweerschrift verzoekt de inspecteur ook om geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb van de bijlagen 1 tot en met 100 die hij heeft ingediend in zaaknummer 19/6292. Omdat het verzoek identiek is, gaat de geheimhoudingskamer ervan uit dat belanghebbende ook in deze zaak niet akkoord gaat met het geheimhouden van de bijlagen 1 tot en met 100 en het verzoekschrift.
1.5.
De bijlagen 1 tot en met 100 zijn als volgt te omschrijven:
bijlagen 1, 2, 20 tot en met 37, 46, 47, 50, 52, 53, 58, 59, 63, 64, 65 en 92 tot en met 100 betreffen informatie die de inspecteur heeft ontvangen van buitenlandse autoriteiten en informatie verkregen uit derdenonderzoek;
bijlagen 44, 45, 48, 49, 51, 54, 68, 69, 70 en 71 betreffen het verzoek van de inspecteur om uitwisseling van inlichtingen aan de bevoegde autoriteit van een land en bijlagen 89, 90 en 91 betreffen het informatieverzoek van de inspecteur aan een derde;
bijlagen 3 tot en met 19, 38 tot en met 43, 57, 60 tot en met 62, 66, 67, 72, 73 en 74 betreffen interne mailberichten tussen medewerkers van de belastingdienst en interne notities inzake standpuntbepalingen en analyses van medewerkers van de belastingdienst;
bijlagen 55 en 56 betreffen informatie uit het witwasdossier van de politie met belanghebbende als verdachte;
bijlagen 75 tot en met 88 betreffen documenten afkomstig uit de [naam database] , beter bekend als de [naam 1] .

Overwegingen

Geen zitting
2. De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet geschikt is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen. [1]
Kader voor beoordeling artikel 8:29 van de Awb
3. De omstandigheid dat een stuk behoort tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb, brengt in beginsel met zich dat dit stuk in zijn geheel en ongeschoond moet worden overgelegd. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt echter aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mee te delen dat uitsluitend de rechter die de hoofdzaak beslist (hierna: de hoofdkamer) kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming). Ook biedt het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid stukken niet dan wel niet volledig (maar met onleesbaar gemaakte delen) aan de andere partij en de hoofdkamer ter kennis te brengen.
3.1.
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:
a. Geheimhouding: de (delen van de) stukken mogen door de inspecteur worden onthouden aan de hoofdkamer en aan de wederpartij; zowel de hoofdkamer als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding).
b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de hoofdkamer, maar de wederpartij kan geen kennisnemen van deze (delen van) stukken (beperkte kennisneming).
3.2.
Belanghebbende heeft geen toestemming verleend voor beperkte kennisneming (variant b). De geheimhoudingskamer zal daarom alleen beoordelen of geheimhouding (variant a) gerechtvaardigd is.
3.3.
Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen. De afweging van het belang van belanghebbende (om de beschikking te krijgen over de stukken van het geding) en de inspecteur (om die stukken (deels) geheim te houden) dient plaats te vinden in de context dat de procedure gaat over informatiebeschikkingen, die voorafgaan aan het eventueel opleggen van belastingaanslagen.
Beoordeling van het verzoek
3.4.
De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennisgenomen van de geheimgehouden stukken en van de stukken van de hoofdzaak. De geheimgehouden stukken zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om de stukken geheim te houden.
3.5.
De inspecteur heeft ook verzocht om het verzoekschrift geheim te houden. De geheimhoudingskamer overweegt dat het niet mogelijk is om een verzoek tot geheimhouding te doen, en de motivering daarvoor eveneens tot het verzoek om geheimhouding te rekenen. [2] Het verzoekschrift van de inspecteur (met dagtekening 19 maart 2020) is bij de beoordeling van het verzoek daarom buiten beschouwing gelaten. Het verzoek is beoordeeld aan de hand van hetgeen de inspecteur daarover in het verweerschrift in de hoofdzaak heeft opgenomen (onderdeel 2.3, 2.12, 2.29, 7.4, 7.29 en 7.30).
3.6.
De inspecteur heeft zich in zijn algemeenheid beroepen op:
- standpuntbepaling en intern beraad;
  • belang van privacy van derden;
  • controlestrategie van de inspecteur;
  • belang van de inspecteur om zijn procespositie te kunnen bepalen en het belang van de belastingdienst bij een effectieve controle en controlestrategie.
Voor de stukken uit het witwasdossier (4) en stukken uit derdenonderzoek (1) stelt de inspecteur dat het verstrekken van deze gegevens het risico van calculerend gedrag meebrengt. Belanghebbende is er dan mee bekend over welke contra-informatie de inspecteur beschikt, wat effectieve controle onmogelijk maakt, aldus de inspecteur.
3.7.
In wezen ligt in het verzoek van de inspecteur de vraag besloten of de inspecteur de hem ter beschikking staande informatie al met belanghebbende moet delen, terwijl het doel van de informatiebeschikking is het verkrijgen van informatie door de inspecteur van belanghebbende. De geheimhoudingskamer volgt de opvatting van Hof ’s-Hertogenbosch [3] dat in het kader van een procedure over de informatiebeschikking, het belang van de inspecteur bij geheimhouding anders moet worden gewogen dan wanneer, na het onherroepelijk worden van de informatiebeschikking, belastingaanslagen worden opgelegd. De besluitvorming van de inspecteur eindigt dan met het doen van uitspraak op bezwaar tegen de belastingaanslag en dan zal de inspecteur belanghebbende in beginsel volledig op de hoogte moeten brengen van de informatie die hem bij zijn besluitvorming ter beschikking heeft gestaan. In de context van de informatiebeschikking is de geheimhoudingskamer in algemene zin van oordeel, dat bij de afweging van belangen meer gewicht dient te worden toegekend aan het belang van de inspecteur om belanghebbende niet bekend te maken met de informatie waarover de inspecteur beschikt. Immers, zoals de inspecteur terecht opmerkt, kan dit het gevolg hebben dat belanghebbende de door hem te verstrekken informatie daarop afstemt en wordt het bovenvermelde doel van de informatiebeschikking in dat opzicht tenietgedaan.
3.8.
Met betrekking tot de stukken onder 1) en 2) leidt dit tot de conclusie dat het belang van integrale geheimhouding door de inspecteur zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij volledige kennisneming. De geheimhoudingskamer verwerpt het argument van belanghebbende dat hij zich in een nadelige informatiepositie bevindt ten opzichte van de inspecteur omdat - kort gezegd - de inspecteur niet bloot geeft welke informatie hij tot nu toe zonder de medewerking van belanghebbende heeft verzameld en waar. Voorwerp van geschil in de hoofdzaak is het verstrekken van informatie door belanghebbende. Indien belanghebbende weet over welke informatie de inspecteur beschikt bestaat het risico van calculerend gedrag van belanghebbende. Het belang van de inspecteur bij geheimhouding van de internationale uitwisseling van informatie en van derdenonderzoek in het kader van zijn controlestrategie weegt dan ook zwaarder. Voor de stukken 1) en 2) wordt het verzoek om geheimhouding toegewezen.
3.9.
Met betrekking tot de stukken onder 3) is de geheimhoudingskamer van oordeel, dat controle-strategische redenen en de mogelijkheid van intern overleg en beraad gewichtige redenen vormen om deze stukken niet aan belanghebbende te openbaren. Het belang van de inspecteur bij een effectieve controle(strategie) en de mogelijkheid van intern beraad is in dit geval zwaarwegend en aanzienlijk en dit belang weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van deze stukken. De belangen die belanghebbende noemt wegen in het licht van het feit dat de hoofdzaak betrekking heeft op een informatiebeschikking, minder zwaar.
3.10.
Met betrekking tot de stukken onder 4) is de geheimhoudingskamer van oordeel dat integrale geheimhouding niet is gerechtvaardigd. De stukken betreffen onder meer de processen-verbaal van verhoor van belanghebbende als verdachte en de inbeslagname van een auto waar belanghebbende op dat moment de bestuurder van was. Deze informatie is belanghebbende bekend. Niet valt in te zien wat dan het zwaarwegende belang van geheimhouding is. De geheimhoudingskamer overweegt daarbij dat de inspecteur slechts in algemene zin heeft aangegeven dat deze stukken geheimgehouden moet worden en dat niet per passage heeft onderbouwd. Er is daarom geen reden om te oordelen dat de volledige bijlagen 55 en 56 geheimgehouden moet worden.
3.11.
Met betrekking tot de stukken onder 5) is de geheimhoudingskamer eveneens van oordeel dat integrale geheimhouding niet gerechtvaardigd is. De bijlagen lijken allemaal afkomstig te zijn uit de [naam 1] . De bijlagen beginnen met een opsomming van bestanden met als [titel]. Er zitten stukken bij specifiek over belanghebbende, maar ook overzichten met ‘outstanding accounts’ van allerlei bedrijven bij [Ltd.] in [plaats] , brochures van [naam 2] en lijsten met bedrijfsnamen, registratiedata en klantnamen. De [naam 1] zijn openbaar. Niet valt in te zien wat dan het zwaarwegende belang van geheimhouding is. De geheimhoudingskamer overweegt daarbij dat de inspecteur slechts in algemene zin heeft aangegeven dat deze stukken geheimgehouden moeten worden en niet nader gespecificeerd heeft waarom deze stukken in het kader van deze procedure geheim dienen te blijven. Als er stukken tussen zitten die niet al openbaar zijn gemaakt, had het op de weg van de inspecteur gelegen om dit te specificeren. Nog los van de hoeveelheid stukken waarop het verzoek van de inspecteur betrekking heeft, is het niet aan de geheimhoudingskamer om dat uit te zoeken.
Slot
3.12.
De geheimhoudingskamer benadrukt, zoals is overwogen onder 3.7, dat in het kader van de onderhavige procedure over de informatiebeschikking het belang van de inspecteur bij geheimhouding anders is gewogen dan wanneer het belastingaanslagen zou hebben betroffen. De afweging van belangen nadat belastingaanslagen zullen zijn opgelegd, kan derhalve anders uitvallen dan zoals deze nu in deze tussenbeslissing heeft plaatsgevonden in het kader van de informatiebeschikking.
3.13.
Uit al het vorenoverwogene volgt, dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van stukken deels niet gerechtvaardigd is. De geheimhoudingskamer zal de inspecteur verzoeken of hij bereid is die stukken te overleggen, in voorkomend geval geschoond zoals hierboven is aangegeven. De inspecteur wordt in de gelegenheid gesteld schriftelijk mede te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de geheimhoudingskamer verbindt.
3.14.
Het voorgaande leidt tot de hierna volgende beslissing.

Beslissing

De geheimhoudingskamer:
- wijst het verzoek om geheimhouding van bijlage 55, bijlage 56 en de bijlagen 75 tot en met 88 af;
- wijst het verzoek om geheimhouding van de overige bijlagen toe.
Deze beslissing is genomen door mr.drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 29 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1593.
3.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 27 juli 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3632, r.o. 3.18.