ECLI:NL:RBZWB:2025:448

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
BRE 24/510 tot en met BRE 24/692
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep op het gelijkheidsbeginsel in het kader van kansspelbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2025, wordt het beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De rechtbank behandelt de beroepen die betrekking hebben op de kansspelbelasting die door belanghebbende is voldaan voor de tijdvakken van 1 augustus 2008 tot en met 31 oktober 2023. De inspecteur had de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard, waarop belanghebbende in beroep ging. De rechtbank oordeelt dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel, zoals vastgelegd in artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), niet slaagt. Belanghebbende stelt dat zij ongelijk wordt behandeld ten opzichte van exploitanten van arcadehallen die dezelfde kansspelautomaten exploiteren, maar vrijgesteld zijn van kansspelbelasting. De rechtbank concludeert dat de wetgever een objectieve en redelijke rechtvaardiging heeft voor het verschil in behandeling, aangezien de voorwaarden waaronder de vrijstelling voor arcadehallen geldt, wezenlijk verschillen van die voor belanghebbende. De rechtbank wijst het beroep op het gelijkheidsbeginsel af, maar kent wel een immateriëleschadevergoeding toe aan belanghebbende vanwege de lange duur van de procedure. De rechtbank oordeelt dat de overschrijding van de redelijke termijn veertien jaar en vijf maanden bedraagt, en kent een schadevergoeding van € 1.500 toe. De beroepen van belanghebbende worden ongegrond verklaard, maar de inspecteur wordt veroordeeld tot het betalen van de immateriëleschadevergoeding en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/510 tot en met BRE 24/692

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. T.J. Kok),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 29 november 2023.
1.1.
Belanghebbende heeft voor de tijdvakken beginnend op 1 augustus 2008 en eindigend op 31 oktober 2023 op aangiften bedragen aan kansspelbelasting voldaan.
1.2.
De inspecteur heeft de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Omdat geen van de partijen daarna om een zitting heeft gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 7 januari 2025 gesloten en een uitspraak aangekondigd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het verdragsrechtelijk gelijkheidsbeginsel, meer specifiek artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en/of artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM (TP EVRM), is geschonden doordat belanghebbende voor de op basis van haar vergunning geëxploiteerde kansspelautomaten kansspelbelasting verschuldigd is, terwijl voor kermisexploitanten, waaronder begrepen exploitanten van zogenaamde arcadehallen die (nagenoeg) dezelfde kansspelautomaten exploiteren, een vrijstelling geldt. De rechtbank beoordeelt tevens het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade vanwege de lange duur van de procedures (immateriëleschadevergoeding).
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het verdragsrechtelijk gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Belanghebbende heeft wel recht op een immateriëleschadevergoeding.
2.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Juridisch kader

3. Het juridisch kader is als volgt.
Artikel 1 van de Wet op de kansspelbelasting (wet KSB) bepaalde (voor zover van belang) voor de periode 1 juli 2008 tot 1 januari 2015:
‘1. Onder de naam ‘kansspelbelasting’ wordt een directe belasting geheven van:
degene die gelegenheid geeft tot deelname aan binnenlandse casinospelen alsmede de exploitant van een binnen het Rijk [Rb: vanaf 10 oktober 2010: in Nederland] geplaatste fysieke speelautomaat, ingericht voor de beoefening van een kansspel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot rechtstreekse of niet-rechtstreekse uitkering van prijzen, met inbegrip van extra speelduur (kansspelautomatenspel);
de gerechtigden tot de prijzen van binnenlandse kansspelen, niet zijnde casinospelen of kansspelautomatenspelen [Rb: vanaf 3 oktober 2008: c. de gerechtigden tot de prijzen van binnenlandse kansspelen, niet zijn casinospelen, kansspelautomatenspelen of kansspelen welke via het internet worden gespeeld];

2. Onder exploitant als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt verstaan degene die een kansspelautomaat exploiteert in de zin van artikel 30h, tweede lid, van de Wet op de kansspelen.’

En voor de periode 1 januari 2015 tot 1 oktober 2021 (voor zover van belang):
‘1. Onder de naam ‘kansspelbelasting’ wordt een directe belasting geheven van:
a.
degene die gelegenheid geeft tot deelname aan binnenlandse casinospelen, de houder van een vergunning voor de exploitatie van speelautomaten als bedoeld in artikel 30h, eerste lid, van de Wet op de kansspelen, ten aanzien van de onder diens vergunning in Nederland geplaatste fysieke speelautomaten waarop een kansspelautomatenspel wordt gespeeld en degene die opbrengst geniet van zonder een vergunning als bedoeld in artikel 30h, eerste lid, van de Wet op de kansspelen in Nederland geplaatste fysieke speelautomaten waarop een kansspelautomatenspel wordt gespeeld;

(…)

de gerechtigden tot de prijzen van binnenlandse kansspelen, niet zijnde casinospelen, kansspelautomatenspelen of kansspelen welke via het internet worden gespeeld;

(…)’

En voor de periode 1 oktober 2021 tot heden (voor zover van belang):
‘Onder de naam kansspelbelasting wordt een belasting geheven van:
(…)
de houder van een vergunning voor de exploitatie van speelautomaten als bedoeld in artikel 30h, eerste lid, van de Wet op de kansspelen, ten aanzien van de onder diens vergunning in Nederland geplaatste fysieke speelautomaten waarop een kansspelautomatenspel wordt gespeeld;

(…)

de gerechtigden tot de prijzen van binnenlandse kansspelen, niet zijnde kansspelen die vallen onder onderdeel a,b,c,d,e of f;

(…)’

Artikel 4 van de Wet KSB bepaalde voor de periode 3 oktober 2008 tot 1 januari 2015 (voor zover van belang):
‘Indien artikel 1, eerste lid, onderdeel c of d, van toepassing is, is van de belasting vrijgesteld [Rb: tot 3 oktober 2008: Van de belasting is vrijgesteld]:
a.
de prijs die niet meer bedraagt dan € 454;

(…)’

Met ingang van 2015 is het bedrag van € 454 verminderd tot € 449.
Titel Va van de Wet op de kansspelen (WoK) betreft speelautomaten.
Artikel 30a, tweede lid, van de WoK bepaalt:
‘Deze Titel is niet van toepassing op bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen typen van speelautomaten die worden gebruikt of bestemd zijn om te worden gebruikt ter gelegenheid van kermissen, en die zodanig zijn ingericht, dat het bespelen ervan niet kan leiden tot de uitkering van geldprijzen, of tot de onmiddellijke uitkering van premies, waardebonnen of penningen, die een waarde vertegenwoordigen van meer dan het veertigvoud van de inzet per spel.’
Artikel 30h van de WoK bepaalt:
‘1. Het is verboden zonder vergunning van de raad van bestuur, bedoeld in artikel 33a, een of meer speelautomaten te exploiteren [Rb: tot 1 april 2012: Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister van Economische Zaken een of meer speelautomaten te exploiteren].

2. Onder exploiteren wordt verstaan het bedrijfsmatig en als eigenaar gebruiken of aan een ander in gebruik geven van een of meer speelautomaten.’

Artikel 13 van het Speelautomatenbesluit 2000 luidt (voor zover hier van belang):
‘1. Het model van een kansspelautomaat bestemd voor opstelling in een speelautomatenhal, is zodanig geconstrueerd dat:
het toevalskarakter van het spel dat de automaat aanbiedt voortdurend gewaarborgd is;
structurele weigering van het uitbetalingsmechanisme de automaat blokkeert;
het spelproces in werking wordt gesteld doordat of nadat, al naar gelang de spelsoort, de speler de inworp heeft gedaan;
e inworp slechts gedaan kan worden in de vorm van in Nederland geldige munten en bankbiljetten van ten hoogste € 50 [Rb: tot 1 juli 2011: de inworp slechts gedaan kan worden in de vorm van geldige euromunten];
de inzet per basisspel ten hoogste € 0,20 bedraagt;
de totale waarde van de aan spelers uit te keren prijzen gemiddeld ten minste gelijk is aan 60% van de totale waarde van de inzetten;
de speler gemiddeld per uur niet meer verlies kan lijden dan € 40;
de tijd die verstrijkt tussen de start van het basisspel en het moment waarop het volgende basisspel gestart kan worden, ten minste drie seconden bedraagt;
het spelproces, nadat het in werking is gesteld, kan verlopen zonder beïnvloeding door de speler, anders dan nodig is voor het maken van de keuze tussen beëindiging en onbeïnvloede voortzetting van het spel;
de uitbetaling slechts kan plaatsvinden in de vorm van in Nederland geldige munten en bankbiljetten, hetzij door middel van een uitbetalingsmechanisme hetzij door inschakeling van het personeel van de inrichting [Rb: tot 1 juli 2011: de uitbetaling van prijzen tot en met € 40 slechts kan plaatsvinden in de vorm van geldige euromunten en door middel van een uitbetalingsmechanisme];
indien een kredietmeter aanwezig is, deze de omvang van een gewonnen prijs onmiddellijk door middel van de kredietmeter toont en de uitbetaling, bedoeld in onderdeel j, plaatsvindt zodra de speler het uitbetalingsmechanisme in werking stelt, met dien verstande dat een waarde van minder dan € 1 op de kredietmeter mag blijven staan;
indien geen kredietmeter aanwezig is, een gewonnen prijs onmiddellijk ter beschikking van de speler wordt gesteld;
de som van de waarde aan prijzen, die in één spel gewonnen kan worden en de volgens statistische methoden gewaardeerde kansen op prijzen die in datzelfde spel ontstaan, doch slechts benut kunnen worden in latere spellen, niet meer kan bedragen dan 200 maal de inzet van het basisspel;
per spel niet meer dan 200 maal de inzet van het basisspel verloren mag gaan;
de totale waarde van de onderbroken spellen die simultaan of na elkaar kunnen worden afgespeeld, niet meer kan bedragen dan 1000 maal de inzet van het basisspel;
bij afspelen van onderbroken spellen die simultaan of na elkaar kunnen worden afgespeeld, per handeling niet meer dan 200 maal de inzet van het basisspel verloren mag gaan;
bij simultaan afspelen van onderbroken spellen, per handeling een prijs behaald kan worden van maximaal 200 maal de inzet van het basisspel waarbij per handeling de som van de waarde van de te innen prijzen en de volgens statistische methoden gewaardeerde kansen op prijzen niet meer kan bedragen dan 200 maal de inzet van het basisspel;
per spel niet meer uitgekeerd kan worden aan prijzen dan een waarde van 200 maal de inzet van het basisspel;
in een periode van 100 uren voortdurende bespeling ten hoogste tien maal een periode van vijf uren voorkomt, die op een geheel uur binnen de periode van 100 uren aanvangt, en waarin de speler een winst behaalt die, gemeten over die vijf uren, gemiddeld per uur hoger is dan € 48 of een verlies lijdt dat, gemeten over die vijf uren, gemiddeld per uur hoger is dan € 104;

(…)

3. Op het model van een kansspelautomaat als bedoeld in het eerste lid, zijn op een voor de speler zichtbare plaats aan de voorzijde daarvan opschriften aanwezig met de duidelijk leesbare tekst ‘Het toevalskarakter is niet te beïnvloeden’, ‘Voorkom gokverslaving  Speel met mate’ en ‘Spelen onder de 18 jaar is niet toegestaan’.

(…)’

Artikel 2 van de Speelautomatenregeling 2000 bepaalt:
‘Als typen van speelautomaten als bedoeld in artikel 30a, tweede lid, van de wet worden aangewezen de automaten omschreven in bijlage I bij deze regeling.’
Bijlage I bij de Speelautomatenregeling 2000 is getiteld ‘Typen speelautomaten, bestemd om op kermissen te worden gebruikt, als bedoeld in artikel 30a, tweede lid, van de Wet op de kansspelen.’
In de onderdelen e en h van deze bijlage staat:

‘e. Naam: apollo, jackpot, dominospel, fruitautomaat, star-steps, big wheel

Omschrijving: In een kast bevinden zich drie of vier roterende rollen met daarop (fruit)symbolen. Na inworp worden via een hendel aan de zijkant van de kast de rollen in beweging gezet. Na een aantal omwentelingen worden de rollen (automatisch) één voor één tot stilstand gebracht. Op de ruit waarachter zich de rollen bevinden is een winlijn aangegeven. De symboolcombinatie op de winlijn geeft volgens een eveneens op de winlijn aangebracht winplan recht op uitkering van waardepenningen, die door de machine worden uitbetaald. Op sommige automaten bestaat de mogelijkheid bij een volgend spel door middel van druktoetsen rollen vast te zetten om de kans op een winnende combinatie te vergroten.

h. Naam: rotalet, roebelroulette, lucky colors, roulette, vensterspel, cijferspel, colorama
Omschrijving: In het midden van een ronde speeltafel bevindt zich een roulettecilinder met vakjes waarin de afbeeldingen staan. Elke positie aan de speeltafel representeert een van de afbeeldingen. Door middel van inworp kiest de speler voor een bepaald beeld en zet daar in feite op in. Na inworp wordt het roulettespel in werking gezet. De speler op wiens beeld de bal valt is winnaar.’

Feiten

4. Belanghebbende is op 5 januari 1982 opgericht en maakt onderdeel uit van het [concern] . [B.V. 1] is enig aandeelhouder van belanghebbende.
4.1.
Tot eind 2010 bestond het [concern] uit de volgende vennootschappen:
  • Belanghebbende
  • [B.V. 2]
  • [B.V. 3]
  • [B.V. 4]
  • [B.V. 5]
  • [B.V. 6]
  • [B.V. 7]
  • [B.V. 8]
  • [B.V. 9]
  • [B.V. 10]
  • [B.V. 11]
  • [B.V. 12]
Per 31 december 2010 zijn de zeven laatstgenoemde vennootschappen door een juridische fusie opgehouden te bestaan. De verkrijgende vennootschap is [B.V. 13] De overige vennootschappen zijn onderdeel van het [concern] gebleven.
4.2.
Belanghebbende heeft kansspelautomaten in eigendom en stelt deze tegen vergoeding ter beschikking aan gelieerde vennootschappen, die speelautomatenhallen exploiteren. De speelautomatenhallen zijn gelegen in stadscentra en hotelaccommodaties. Een (groot) deel van de kansspelautomaten is van het type fruit- of rouletteautomaten en op een ander (kleiner) deel kan poker of bingo worden gespeeld. De kansspelautomaten keren geldprijzen uit.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende belastingplichtig is voor de kansspelbelasting.

Motivering

Kansspelbelasting
5. Belanghebbende beroept zich op het verdragsrechtelijk gelijkheidsbeginsel. Zij stelt dat het niet terecht is dat exploitanten van speelautomatenhallen, zoals belanghebbende, anders worden behandeld dan exploitanten van arcadehallen die dezelfde speelautomaten en rouletteautomaten (hierna tezamen aangeduid als: speelautomaten) exploiteren. Exploitanten van speelautomatenhallen zijn kansspelbelasting verschuldigd, exploitanten van arcadehallen zijn dat niet doordat deze hallen worden aangemerkt als (permanente) kermissen in de zin van artikel 30a, tweede lid, van de Wet KSB. Bovendien geldt voor exploitanten van arcadehallen dat de spelers een beroep kunnen doen op de vrijstelling voor prijzen die niet meer bedragen dan € 449 (tot 1 januari 2015 € 454, zie juridisch kader), terwijl die vrijstelling niet van toepassing is in de speelhallen van belanghebbende omdat niet de speler maar belanghebbende de kansspelbelasting verschuldigd is. Volgens belanghebbende zijn exploitanten van speelautomaten in speelhallen en exploitanten van speelautomaten in arcadehallen gelijke gevallen en bestaat er geen objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond voor het verschil in behandeling voor de kansspelbelasting. Immers, de speelautomaten in speelautomatenhallen en de speelautomaten in arcadehallen kwalificeren beide als kansspelautomatenspel in de zin van de Wet KSB en daarnaast voldoen al die automaten aan de voor de heffing van kansspelbelasting relevante kenmerken. De inspecteur betwist dat sprake is van gelijke gevallen en stelt zich subsidiair op het standpunt dat geen sprake is van een verboden discriminatie, omdat voor de ongelijke behandeling een redelijke en objectieve rechtvaardiging aanwezig is.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel in de zin van artikel 14 van het EVRM sprake moet zijn van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen, zonder dat daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Op fiscaal gebied heeft de wetgever in het algemeen een ruime beoordelingsvrijheid bij het beantwoorden van de vraag of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en als dit zo is, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen toch verschillend te behandelen. Indien het niet gaat om onderscheid op basis van aangeboren kenmerken van een persoon, zoals geslacht, ras en etnische afkomst, dient het oordeel van de wetgever daarbij te worden geëerbiedigd, tenzij het van redelijke grond ontbloot is. Dit laatste kan niet snel worden aangenomen. Het onderscheid moet van dien aard zijn dat de keuze van de wetgever evident van redelijke grond ontbloot is. Hetzelfde heeft te gelden met betrekking tot het verbod van discriminatie in artikel 1 van het TP EVRM. Uit het Explanatory Report bij dit protocol (paragraaf 18) volgt dat de opstellers aan het daarin gebruikte begrip discriminatie dezelfde betekenis hebben willen toekennen als aan het gelijkluidende begrip in artikel 14 van het EVRM. [1]
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de speelautomaten in speelautomatenhallen en de speelautomaten in arcadehallen vanuit de gebruikers (spelers) bezien nagenoeg identiek zijn behalve voor wat betreft het soort uitkeringen (geld bij speelautomatenhallen en geen geld bij arcadehallen).
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank moet bij de beoordeling of belanghebbende en van kansspelbelasting vrijgestelde exploitanten van arcadehallen voor wat betreft de exploitatie van speelautomaten gelijke gevallen zijn, in aanmerking worden genomen dat de wetgever voor de vrijstelling van speelautomaten op kermissen (waaronder arcadehallen) voorwaarden heeft gesteld die afwijken van de voorwaarden waaronder belanghebbende speelautomaten exploiteert. Voor toepassing van de vrijstelling geldt immers als voorwaarde dat de automaten zodanig zijn ingericht dat het bespelen ervan niet kan leiden tot de uitkering van geldprijzen of tot de onmiddellijke uitkering van premies, waardebonnen of penningen, die een waarde vertegenwoordigen van meer dan het veertigvoud van de inzet. [2] Voor belanghebbende gelden andere voorwaarden: zij moet uitkeren in geld en er zijn grenzen gesteld aan onder meer de maximale inzet, het minimumbedrag dat moet worden uitgekeerd en het maximaal per spel te lijden verlies. [3]
5.4.
In de parlementaire behandeling van de WoK is over de vrijstelling voor automaten op kermissen onder meer het volgende opgemerkt:
‘Thans is het ter beoordeling van de plaatselijke overheid om te bepalen wanneer er sprake is van een kermis. Dat wil zeggen dat de gemeente bepaalt in hoeverre de duur en de aard van een bepaalde activiteit van belang zijn om die activiteit als kermis te kwalificeren. Onder het begrip kermis kunnen derhalve zowel een tijdelijke gelegenheid van openbaar vermaak als ook een toeristisch vermaak- of amusementscentrum met een meer permanent karakter vallen. Tijdens het debat in de Tweede Kamer op 20 juni 1996 naar aanleiding van een algemeen overleg inzake het kansspelbeleid gaf de Staatssecretaris van Justitie aan positief tegenover een verbod op het opstellen van kermisautomaten op «permanente kermissen» te staan. Het achterliggende idee was dat verslavingsoproepende automaten zoveel mogelijk geweerd moeten worden. Naar aanleiding hiervan is nagegaan welke omvang het verschijnsel heeft en welke effecten het met zich meebrengt. Volgens de speelautomaten brancheorganisatie VAN zijn er ongeveer tien amusementscentra met kermisautomaten in toeristenplaatsen en pretparken. Het verschijnsel is derhalve van zeer beperkte omvang. Wat betreft de effecten van het opstellen van kermisautomaten op permanente kermissen wijzen wij op een tweetal aspecten. Ten eerste kunnen met het spelen op deze automaten geen geldprijzen gewonnen worden. Bovendien is de waarde van andere te winnen prijzen gemaximeerd (zie het nieuwe artikel 30a, tweede lid). Het gevaar voor gokverslaving is derhalve niet aanwezig bij het spelen op kermisautomaten. Ten tweede zijn de effecten voor de traditionele kermissen van beperkte omvang. Er is immers slechts een beperkt aantal permanente kermissen in bedrijf in Nederland. Bovendien zijn deze permanente kermissen vaak gevestigd op een zodanige locatie dat de traditionele kermissen er geen nadeel van ondervinden. Er is derhalve op dit moment geen aanleiding om een wettelijk verbod te creëren voor het opstellen van kermisautomaten op permanente kermissen. Uiteraard zal in de toekomst, mochten zich hier vanuit het oogpunt van het kansspelbeleid problemen blijken voor te doen, besloten worden om het opstellen van kermisautomaten te beperken tot bepaalde locaties’. [4]
En verder:
‘In reactie op de opmerkingen van de leden van de CDA-fractie wijzen wij ter verduidelijking op het onderscheid tussen een speelautomatenhal en een amusementscentrum. In een speelautomatenhal mogen alleen speelautomaten, dat wil zeggen kansspelautomaten en behendigheidsautomaten, staan en geen kermisautomaten. In een amusementscentrum mogen alleen behendigheidsautomaten en kermisautomaten staan, althans wanneer het amusementscentrum door de gemeente als een kermis wordt aangemerkt, hetgeen lang niet altijd het geval is. In een amusementscentrum mogen dus geen kansspelautomaten worden opgesteld. Met het oog op de doelstellingen van de Wet op de kansspelen valt niet in te zien waarom het ongewenst is dat kermisautomaten in amusementscentra worden opgesteld of waarom het ongewenst is dat het aantal amusementscentra toeneemt. Wij zien niet in waarom het wetsvoorstel tot een toename van het aantal amusementscentra zou leiden. De aanscherping van de wet heeft met name betrekking op kansspelautomaten en die mogen niet in een amusementscentrum worden opgesteld. In dit verband verwijzen wij naar de brief van 10 oktober van eerste ondergetekende aan de Voorzitter van de vaste commissie van Justitie, waarin wordt ingegaan op de beweegredenen om de bestaande wettelijke regeling ongewijzigd te laten. Er zijn met name drie belangen die daarbij een rol spelen. Daarop gaan wij hieronder nogmaals in. Ten eerste is er het belang van het voorkomen en tegengaan van gokverslaving. Zoals reeds in de nota «kansspelen herijkt» (kamerstukken II 1995/96, 24 557, nr. 2) wordt aangegeven, mag vooralsnog worden aangenomen dat kermisautomaten niet leiden tot gokverslaving. Het belang van het voorkomen en tegengaan van gokverslaving verzet zich derhalve niet tegen het opstellen van kermisautomaten in amusementscentra. Mocht uit onderzoek blijken dat bij (bepaalde) kermisautomaten toch het risico van gokverslaving bestaat, dan kan dat aanleiding vormen voor een restrictiever opstelplaatsenbeleid voor kermisautomaten. Een restrictiever opstelplaatsenbeleid zal in dat geval uiteraard niet beperkt kunnen blijven tot uitsluitend amusementscentra, maar zich ook tot traditionele kermissen moeten uitstrekken. Dat blijkt ook uit het antwoord op schriftelijke vraag nr. 107 (kamerstukken II 1995/96, 24 557, nr. 4, p. 35) naar aanleiding van de nota «kansspelen herijkt» (kamerstukken II 1995/96, 24 557, nr. 2). Het is niet zozeer de locatie waar de kermis automaat staat opgesteld als wel het karakter van de betreffende kermisautomaat dat van belang is voor het risico van gokverslaving. Ten tweede speelt het belang van de gemeente bij het toezicht op evenementen een rol. De Gemeentewet legt de verantwoordelijkheid voor het toezicht op openbare samenkomsten en vermakelijkheden bij de gemeentelijke autoriteiten. Daarnaast hechten wij veel waarde aan gemeentelijke vrijheid op het terrein van het speelautomatenbeleid. In dit verband past het om gemeenten zelf te laten bepalen welke gelegenheid als een kermis wordt aangemerkt en daarmee waar kermisautomaten mogen worden geplaatst. Ook de gemeenten zelf hechten aan deze vrijheid. Om deze redenen is het wettelijk vastleggen van het begrip kermis onwenselijk. Ten derde zijn er de commerciële belangen van bepaalde bedrijfstakken. Enerzijds hebben exploitanten van traditionele kermissen er belang bij dat uitsluitend aldaar kermisautomaten mogen worden geplaatst. Anderzijds hebben exploitanten van amusementscentra er belang bij dat kermisautomaten ook in amusementscentra mogen worden geplaatst. In dit verband wordt in de nota «kansspelen herijkt» (kamerstukken II 1995/96, 24 557, nr. 2) reeds opgemerkt dat er geen sprake is van concurrentievervalsing of oneerlijke concurrentie. Er is hier sprake van normale concurrentie tussen verschillende marktdeelnemers. Zolang daarvoor geen rechtvaardiging van algemeen belang bestaat, zoals bijvoorbeeld het voorkomen van gokverslaving, is het niet aan de wetgever om in te grijpen in de concurrentieverhoudingen tussen marktdeelnemers’. [5]
5.5.
Uit deze parlementaire stukken blijkt dat de wetgever met de in artikel 30c van de WoK opgenomen voorwaarde dat geen uitkeringen in geld mogen worden gedaan, een wezenlijk verschil heeft willen creëren tussen voor de vrijstelling in aanmerking komende speelautomaten en speelautomaten die in speelautomatenhallen worden geëxploiteerd waarvoor de vrijstelling niet geldt. De wetgever is er kennelijk vanuit gegaan dat door die voorwaarde een kermisautomaat niet gelijk is aan een ‘gewone’ speelautomaat waarvoor die voorwaarde niet geldt, en heeft er daarmee ook voor gekozen de exploitant van een kermisautomaat voor de kansspelbelasting niet hetzelfde te behandelen als de exploitant van ‘gewone’ speelautomaten. Naar het oordeel van de rechtbank is deze keuze van de wetgever niet evident van redelijke grond ontbloot.
5.6.
Aan het hiervoor gegeven oordeel doet niet af dat de keuze van de wetgever was ingegeven door het uitgangspunt dat het spelen op kermisautomaten niet zou kunnen leiden tot gokverslaving, dat er inmiddels meer arcadehallen zijn dan er waren bij invoering van de WoK en dat de Kansspelautoriteit, zoals belanghebbende heeft gesteld, in 2018 heeft gerapporteerd dat:
‘(…) in potentie op een locatie met alleen kermisautomaten op legale wijze kansspelen worden aangeboden die qua spelaanbod en het potentieel verslavingsrisico vergelijkbaar is met een speelhal’. [6]
En verder:
‘De huidige situatie rondom kermissen wijkt inmiddels af van de situatie zoals die bestond ten tijde van het opstellen van de wet en de toelichting. (...) Inmiddels worden er permanente kermissen georganiseerd op locaties waar van enige tijdelijkheid van het publiek of de locatie geen sprake is. Gelet op de uitzonderingspositie van kermisautomaten in de Wok (geen exploitatievergunning, geen aanwezigheidsvergunning, geen zorgplicht, nauwelijks technische eisen, geen leeftijdsgrens en geen kansspelheffing) en het ontbreken van een duidelijk kader voor gemeenten kan in potentie op een locatie met alleen kermisautomaten op legale wijze kansspelen worden aangeboden die qua spelaanbod en het potentieel verslavingsrisico vergelijkbaar is met een speelhal’. [7]
Uit die rapportage blijkt dat er ‘in potentie’ ook bij kermisautomaten een risico op gokverslaving kan bestaan maar niet dat dat risico zich ook werkelijk voordoet. Uit die rapportage kan de rechtbank ook niet afleiden dat het toezicht van de gemeenten op kermissen en arcadehallen, dat de wetgever bij zijn keuze heeft meegewogen, niet goed zou functioneren. Dat kan de rechtbank ook niet afleiden uit het onderzoeksrapport ‘Arcadehallen met kermisautomaten’ van 2020. In dit rapport is onderzocht in welke mate er kermisautomaten met kansspelen in arcadehallen staan en of minderjarigen toegang hebben tot deze automaten. Naar aanleiding van de conclusie dat het spelen van een kansspel risico’s met zich brengt en dat het laten spelen van minderjarigen op kermisautomaten schadelijke consequenties kan hebben, wordt aan gemeenten het advies gegeven om slechts arcadehallen zonder kansspelen toe te staan en aan de wetgever om de mogelijkheid weg te nemen om het huidige kermisregime te gebruiken om kansspelen aan te bieden met een vergelijkbaar verslavingsrisicopotentieel, zonder te voldoen aan de bijbehorende regelgeving. In hoeverre het risico op gokverslaving zich werkelijk voordoet is echter niet onderzocht. In deze beide rapportages van de kansspelautoriteit ziet de rechtbank daarom geen grond voor het oordeel dat de redelijkheid aan in 1998 door de wetgever gemaakte keuze is komen te ontvallen.
5.7.
Aan hetgeen de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld kan evenmin afdoen dat belanghebbende geen gebruik kan maken van de vrijstelling van artikel 4 van de Wet KSB. Die vrijstelling geldt voor kleine winsten die spelers realiseren bij kansspelen waarvoor zij zelf belastingplichtig zijn. Hij geldt niet voor exploitanten van kermisautomaten.
5.8.
Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van belanghebbende op het verdragsrechtelijk gelijkheidsbeginsel niet. De inspecteur heeft de bezwaren terecht afgewezen.
Immateriëleschadevergoeding
5.9.
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. De inspecteur is (primair) van mening dat belanghebbende geen recht op immateriëleschadevergoeding heeft omdat met het arrest van de Hoge Raad van 10 oktober 2014 [8] in een andere zaak van belanghebbende een einde is gekomen aan de spanning en frustratie die belanghebbende ten gevolge van het onderhavige geschil heeft ondervonden en omdat met het beroep op het gelijkheidsbeginsel een nieuw geschilpunt is ontstaan waarop de inspecteur binnen de redelijke termijn heeft beslist.
5.10.
De rechtbank volgt het standpunt van de inspecteur niet. Belanghebbende heeft in de motivering van haar bezwaarschriften verzocht om de behandeling van de bezwaren aan te houden in verband met procedureafspraken die door de brancheorganisatie waren gemaakt. Die afspraken behelsden aanhouding tot in hoogste instantie in een van de (proef)procedures was beslist, die gingen over de vraag of de invoering van kansspelbelasting voor kansspelautomaten leidde tot een individuele en buitensporige last voor die belanghebbende. Daarover is uiteindelijk beslist door het arrest van de Hoge Raad van 5 november 2021. [9] Belanghebbende heeft zich pas na dat arrest op het standpunt gesteld dat het verdragsrechtelijke gelijkheidsbeginsel is geschonden, wat in deze procedure aan de orde is. Dat geschilpunt was niet aan de orde in de zaak die is uitgemond in het arrest van de Hoge Raad van 10 oktober 2014 waar de inspecteur naar verwijst. Daar ging het over de vraag of belanghebbende voor het tijdvak juli 2008 belastingplichtig was voor de kansspelbelasting omdat zij als exploitant speelautomaten ter beschikking stelt aan haar zustervennootschappen. De rechtbank ziet niet in dat daardoor met dat arrest de spanning en frustratie voor de onderhavige tijdvakken zou zijn beëindigd.
5.11.
De rechtbank beoordeelt het verzoek om schadevergoeding aan de hand van de uitgangspunten in de jurisprudentie van de Hoge Raad. [10] De in aanmerking te nemen termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet in de procedure met betrekking tot het geschil dat de belastingplichtige en de inspecteur verdeeld houdt (de hoofdzaak). De rechtbank ziet geen reden om de redelijke termijn te beperken vanwege het gegeven dat belanghebbende na 2021 een andere geschilpunt heeft aangevoerd dan in de bezwaarprocedures.
5.12.
De rechtbank stelt verder bij de beoordeling van het verzoek voorop dat in beginsel iedere belanghebbende een zelfstandig recht heeft op schadevergoeding. In dit geval betreft het vijf belanghebbenden die onderdeel zijn van dezelfde groep (zie 4.1), waarvan de zaken gaan over hetzelfde geschilpunt en die gelijktijdig en gezamenlijk zijn behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dat een dermate matigende invloed op de mate van stress, ongemak en onzekerheid die wordt ondervonden door een te lang durende procedure, dat dit een reden is om de wegens schending van de redelijke termijn toe te kennen schadevergoeding te matigen en te volstaan met eenmaal een vergoeding in de volgende zaken:
Belanghebbende
BRE 24/510 tot en met BRE 24/692
[B.V. 2]
BRE 24/2202, BRE 24/2299 tot en met BRE 24/2316, BRE 24/2318 tot en met BRE 24/2326, BRE 24/8161 tot en met BRE 24/8166
[B.V. 3]
BRE 24/2205, BRE 24/2396 tot en met BRE 24/2424, BRE 24/2434 tot en met BRE 24/2542
[B.V. 4]
BRE 24/2198, BRE 24/2217, BRE 24/2218, BRE 24/2235 tot en met BRE 24/2240
[B.V. 5]
BRE 24/2103, BRE 24/2114 tot en met BRE 24/2134
Naar het oordeel van de rechtbank is daarom voor alle zaken van de hiervoor genoemde vennootschappen sprake van samenhang.
5.13.
Voor de bepaling of de redelijke termijn is overschreden zal de rechtbank uitgaan van het eerste bezwaarschrift van alle hiervoor vermelde vennootschappen. Dat is het bezwaarschrift van [B.V. 5] met betrekking tot het tijdvak juli 2008 dat door de inspecteur op 1 september 2008 is ontvangen. De datum van deze uitspraak is 31 januari 2025. Daarvan uitgaande hebben de bezwaar- en beroepsprocedure tezamen afgerond zestien jaar en vijf maanden geduurd. De redelijke termijn is als uitgangspunt twee jaar. De overschrijding is dus veertien jaar en vijf maanden. Omdat belanghebbende heeft verzocht de bezwaren aan te houden in verband met procedureafspraken die door de brancheorganisatie zijn gemaakt (zie 5.1) zal de rechtbank de periode die ligt tussen de ontvangst van het eerste bezwaarschrift (1 september 2008) en het arrest van de Hoge Raad van 5 november 2021 buiten aanmerking laten. Dat is een periode van afgerond dertien jaar en drie maanden. Voor verlenging van die termijn vanwege de ingewikkeldheid van de zaken ziet de rechtbank geen aanleiding. De resterende overschrijding bedraagt dan een jaar en twee maanden.
5.14.
Omdat sprake is van samenhang dient eenmaal het tarief van € 500 per (gedeelte van een) half jaar gehanteerd te worden. Gelet op de termijnoverschrijding bedraagt de vergoeding € 1.500. Het bedrag komt voor rekening van de inspecteur, omdat de overschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaarfase. Deze schadevergoeding wordt toegekend in deze procedure van belanghebbende.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat belanghebbende geen recht heeft op teruggave van de door haar voldane kansspelbelasting. Wel heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding.
6.1.
Het verzoek om immateriëleschadevergoeding wordt toegewezen en belanghebbende en de aan haar gelieerde vennootschappen komen daarom in aanmerking voor een vergoeding van de proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Ook voor de te vergoeden proceskosten gaat de rechtbank uit van samenhang tussen de procedures van de in 5.12 vermelde vennootschappen. De kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 340,13 (1 punt voor het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 907, een wegingsfactor 0,25 voor het gewicht van de zaak en een wegingsfactor 1,5 wegens samenhang). [11] De proceskostenvergoeding wordt toegekend in deze procedure van belanghebbende.
6.2.
Wat betreft de eventuele vergoeding van het griffierecht geldt het volgende. Voor gevallen waarin het beroep op zichzelf beschouwd ongegrond is, maar wel een vergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegekend – zoals hier het geval is – kan de aanleiding tot het vergoeden van het griffierecht niet gelegen zijn in de omstandigheid dat de behandeling van het beroep, na het instellen daarvan, onredelijk lang heeft geduurd. [12] Aanspraken op vergoeding van griffierecht op basis van de eerdere rechtspraak van de Hoge Raad dienen echter te worden geëerbiedigd, wanneer dat verzoek (i) is gedaan voorafgaand aan 31 mei 2024 en (ii) de redelijke termijn voor de bezwaar en beroepsfase op 31 mei 2024 al was overschreden. [13] Het verzoek van belanghebbende is gedaan bij brief van 27 maart 2024, dus vóór 31 mei 2014. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 371 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 340,13 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 31 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk geworden als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [14]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.HR 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1211
2.Artikel 30a, tweede lid, van de WoK
3.Artikel 30h van de WoK
6.Onderzoek Arcadehallen van 29 januari 2018, p. 8
7.Onderzoek Arcadehallen van 29 januari 2018, p. 4
8.HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2948
9.HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1644
10.Vgl. HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252
11.Vgl. HR 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526
12.HR 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, r.o. 7.1.1.
13.HR 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, r.o. 7.1.2.
14.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid van de AWR