ECLI:NL:RBZWB:2025:260

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
BRE 24/8002 PW VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op grond van gezamenlijke huishouding volgens de Participatiewet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 januari 2025, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van verzoekster, die bezwaar maakt tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen heeft de bijstandsuitkering van verzoekster, die sinds 4 oktober 2022 een uitkering ontving, per 28 november 2023 ingetrokken. Dit gebeurde naar aanleiding van meldingen dat verzoekster samenwoont met een man, wat zij niet had gemeld, terwijl dit op grond van de wet verplicht was. Verzoekster betwist de intrekking en stelt dat er geen gezamenlijke huishouding is, omdat zij en de man niet in dezelfde woning wonen en er geen wederzijdse zorg is.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 januari 2025 behandeld, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van het college. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college terecht heeft gesteld dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding, gebaseerd op onderzoeksbevindingen, waaronder verklaringen van buurtbewoners en financiële transacties tussen verzoekster en de man. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekster haar inlichtingenplicht heeft geschonden door de gezamenlijke huishouding niet te melden, en dat het college daarom gerechtigd was om de bijstandsuitkering in te trekken. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat de voorzieningenrechter verwacht dat het besluit van het college in bezwaar stand zal houden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/8002 PW VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 januari 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaats], verzoekster,

(gemachtigde: mr. I. Car),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen(het college), verweerder,
(gemachtigden: drs. [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster vanwege de intrekking van haar uitkering op grond van de Participatiewet.
1.1.
Met het bestreden besluit heeft het college het recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande van verzoekster vanaf 28 november 2023 ingetrokken. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft ook de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot dit besluit.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, de heer [tolk] als tolk en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
2. Verzoekster ontving sinds 4 oktober 2022 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Verzoekster staat in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) ingeschreven op het [adres] (het uitkeringsadres).
2.1.
Naar aanleiding van meldingen dat bij verzoekster een man inwoont heeft het college onderzoek ingesteld naar haar recht op bijstand.
Bestreden besluit
3. Met het bestreden besluit heeft het college met toepassing van artikel 54, derde lid, eerste volzin van de Participatiewet het recht op bijstand van verzoekster vanaf 28 november 2023 ingetrokken, omdat zij vanaf deze datum een gezamenlijke huishouding voert met de heer [naam]. Verzoekster heeft het college niet op de hoogte gesteld van deze situatie, terwijl zij dat op grond van artikel 17 van de Participatiewet wel had moeten doen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Standpunt verzoekster
4. Verzoekster betwist dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden en dat
zij een gezamenlijke huishouding voert. Verzoekster en de gestelde partner hebben namelijk geen hoofdverblijf in dezelfde woning. Bovendien is er ook geen sprake van wederzijdse zorg. Voor zover vaststaat dat verzoekster een gezamenlijke huishouding voert, staat niet vast dat zij over de gehele intrekkingsperiode een gezamenlijke huishouding voerde.
Voorts wordt aangevoerd dat het huisbezoek niet op “informed consent” berust, nu de
onderzoekers zich reeds de toegang hebben verschaft zonder toestemming vooraf van
verzoekster. De onderzoekers hebben de gestelde partner van verzoekster aangesproken en hem, zonder toestemming te vragen en/of te informeren, verzocht om toegang tot de woning te verschaffen. Het huisbezoek is dus onrechtmatig. De bevindingen van het huisbezoek dienen derhalve buiten beschouwing te worden gelaten.
Tevens hebben de onderzoekers vooringenomen jegens verzoekster gehandeld, nu uit het dossier is gebleken dat zij er al op voorhand vanuit gaan dat de persoon in kwestie haar partner is. Met betrekking tot de getuigenverklaring wordt aangevoerd dat het onderzoek niet deugdelijk is uitgevoerd, nu het college een “dubbele pet” op heeft. Uit het dossier blijkt namelijk dat een Turkse buurvrouw is bevraagd, terwijl zij de Nederlandse taal niet machtig is en dat een van de medewerkers als tolk heeft opgetreden.
Overigens is niet aangetoond dat er helemaal geen recht op bijstand bestaat, nu het eventuele “inkomen” van de gestelde partner niet is getoetst. Dit klemt te meer nu uit het dossier is gebleken dat de gestelde partner (ook) een bijstandsuitkering ontvangt. De bijstandsnorm van verzoekster had dan ook moeten worden aangepast.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Griffierecht
5. Verzoekster heeft vanwege betalingsonmacht verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht. Dit verzoek wordt toegewezen, omdat verzoekster niet beschikt over een inkomen van minimaal 95% van de bijstandsnorm en niet beschikt over vermogen.
Toetsingskader voorzieningenrechter
6. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
6.2.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Bijstandsuitkering
7. De te beoordelen periode loopt in dit geschil van 28 november 2023 (datum ingang intrekking) tot en met 26 november 2024 (datum bestreden besluit).
8. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is intrekking van bijstand een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. [1]
9. Artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Van een inbreuk op het huisrecht als bedoeld in deze verdragsbepaling is geen sprake als de rechthebbende toestemming heeft gegeven voor het binnentreden in de woning. De toestemming moet vrijwillig zijn verleend en op basis van de nodige informatie (‘informed consent’). Dit houdt in dat de toestemming van de betrokkene berust op volledige en juiste informatie over de reden en het doel van het huisbezoek en over de gevolgen van het weigeren van toestemming voor de verlening van bijstand. De bewijslast voor ‘informed consent’ bij het binnentreden in de woning rust op de bijstandsverlenende instantie. Dit is vaste rechtspraak van de CRvB. [2]
10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldaan aan de eis van ‘informed consent’. Verzoekster heeft de verklaring ‘Toestemming huisbezoek’ ondertekend. In deze verklaring is aangegeven dat de medewerkers zich voorafgaand aan het verzoek tot binnentreden van de woning van verzoekster hebben gelegitimeerd en haar hebben geïnformeerd over de reden en het doel van het bezoek (het vaststellen van de feitelijke woon- en leefsituatie). Ook staat in de verklaring dat de medewerkers aan verzoekster hebben uitgelegd dat zij het recht heeft om de toegang tot haar woning te weigeren, dat als zij daaraan niet meewerkt haar bijstandsuitkering wordt beëindigd en dat verzoekster toestemming geeft om de woning te betreden.
10.1.
Bovendien blijkt uit het verslag van de waarneming op 8 oktober 2024 dat de heer [naam] met de medewerkers van buiten mee is gelopen naar de voordeur van de woning van verzoekster. Daar heeft hij de medewerkers gevraagd te wachten. Na enkele minuten kwamen de heer [naam] en verzoekster naar de voordeur waarna verzoekster hen binnen heeft gelaten.
11. De stelling van verzoekster dat de onderzoekers vooringenomen jegens haar hebben gehandeld, nu uit het dossier is gebleken dat zij er al op voorhand vanuit gaan dat de heer [naam] haar partner is, slaagt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet. Voor de vraag of sprake is van een gezamenlijke huishouding is het al dan niet bestaan van een liefdesrelatie niet relevant.
12. Dat een medewerker van het college bij het gesprek met de buurvrouw van verzoekster als tolk heeft opgetreden, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat het onderzoek niet deugdelijk is uitgevoerd. De buurvrouw heeft hiermee ingestemd en de verklaring is door haar voor akkoord gezien, gelezen en getekend. Ook staat op de verklaring dat deze in het Turks aan haar is voorgelezen en dat zij alles goed heeft begrepen. Deze verklaring wordt bovendien bevestigd door andere bevindingen.
Is er sprake van een gezamenlijke huishouding?
13. In artikel 3, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Participatiewet is bepaald dat als gehuwd of als echtgenoot mede wordt aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert. Volgens het derde lid is sprake van een gezamen-lijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Het eerste criterium: hoofdverblijf op hetzelfde adres?
14. Het eerste criterium waaraan moet worden voldaan om bij ongehuwden een gezamenlijke huishouding aan te kunnen nemen, is dat de betrokkenen hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is het hoofdverblijf van een persoon daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet worden vastgesteld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. [3]
14.1.
Niet in geschil is dat verzoekster in de periode in geding haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bieden de onderzoeksbevindingen, in het bijzonder de verklaringen van de buurtbewoners, de gegevens omtrent het gas- en stroomverbruik, de waarnemingen en het huisbezoek, voldoende grondslag voor het standpunt van het college dat de heer [naam] vanaf 28 november 2023 op het uitkeringsadres ook zijn hoofdverblijf had.
Het tweede criterium: is sprake van wederzijdse zorg?
15. Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan om bij ongehuwden een gezamenlijke huishouding aan te nemen, is dat sprake is van de wederzijdse zorg tussen de betrokkenen. Deze zorg kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan alleen het delen van de met wonen samenhangende lasten. Als er weinig of geen financiële verstrengeling is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Dit is vaste rechtspraak van de CRvB. [4]
15.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt ook aan dit criterium voldaan. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat er sprake is van wederzijdse bijschrijvingen. Volgens de verklaringen van de buurtbewoners doen verzoekster en de heer [naam] samen boodschappen en gaan zij gezamenlijk eropuit. Verzoekster rijdt daarnaast in de auto van de heer [naam]. Ook heeft verzoekster verklaard dat de heer [naam] haar helpt, waaronder door haar naar de huisarts te brengen.
Is sprake van schending van de inlichtingenplicht?
16. Gelet op het vorenstaande heeft het college zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat er vanaf 28 november 2023 sprake was van een gezamenlijke huishouding. Door hiervan geen melding te maken heeft verzoekster de op haar rustende inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet geschonden. Het college was op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin van de Participatiewet gehouden om haar bijstandsuitkering met ingang van 28 november 2023 in te trekken.
De stelling van verzoekster dat aan haar een bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm had moeten worden verstrekt, volgt de voorzieningenrechter niet. Een daartoe strekkende aanvraag lag niet voor. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is het college niet gehouden ambtshalve na te gaan of nog aanspraak bestaat op bijstand naar de norm voor gehuwden, ingeval het college vaststelt dat sprake is van een gezamenlijke huishouding als gevolg waarvan een betrokkene geen zelfstandig subject van bijstand is. [5]

Conclusie en gevolgen

17. Nu de voorzieningenrechter de verwachting heeft dat het besluit van het college tot intrekking van de aan verzoekster verleende bijstandsuitkering in bezwaar stand houdt, is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 21 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 februari 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:327).
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 oktober 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:2525).
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 februari 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:407).
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 oktober 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3128).
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 mei 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1638).