ECLI:NL:CRVB:2015:1638
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 10 november 2010 bijstand ontving naar de norm voor een alleenstaande ouder. De aanleiding voor het onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand was een melding van de Regiopolitie Midden en West Brabant, waarin werd aangegeven dat op 24 oktober 2012 verdovende middelen in de woning van appellante waren aangetroffen. Na onderzoek door het team Handhaving Sociale Zekerheid van de gemeente Tilburg, concludeerde het college dat appellante per 1 september 2012 een gezamenlijke huishouding voerde met een andere persoon, zonder dit te melden. Hierdoor werd de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en werd een bedrag van € 10.386,96 teruggevorderd.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep stelden appellanten dat het college de bijstand ambtshalve had moeten vaststellen naar de norm voor gehuwden, aangezien zij beiden in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. De Raad oordeelde echter dat het college de bijstand terecht had ingetrokken, omdat appellante geen zelfstandig subject van bijstand was en dus ten onrechte bijstand ontving naar de norm voor een alleenstaande ouder. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de beoordeling van de intrekking de periode van 1 september 2012 tot en met 15 mei 2013 besloeg. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.