ECLI:NL:RBZWB:2025:1830

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
11075490 EL EXPL 24-6 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease, tussenpersoonzaak. Beroep op vergunningplichtige advisering slaagt.

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Dexia Nederland B.V. en een lessee. Dexia vorderde in conventie dat de rechtbank zou verklaren dat zij aan al haar verplichtingen met betrekking tot een effectenleaseovereenkomst had voldaan en dat zij niets meer aan de lessee verschuldigd was. De lessee voerde verweer en vorderde in reconventie dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door de overeenkomst aan te gaan zonder de benodigde vergunning voor advisering. De rechtbank oordeelde dat Dexia inderdaad onrechtmatig had gehandeld, omdat zij had moeten weten dat de tussenpersoon die de lessee adviseerde geen vergunning had. De rechtbank wees de vorderingen van Dexia af en verklaarde voor recht dat Dexia onrechtmatig had gehandeld. De schadevergoeding die Dexia aan de lessee moest betalen, werd vastgesteld, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden toegewezen aan de lessee, die in het gelijk werd gesteld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 11075490 EL EXPL 24-6
Vonnis van 26 maart 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
tegen
[lessee] ,
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Partijen worden hierna Dexia en [lessee] genoemd.

1.1. De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 april 2024;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende een eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie, tevens houdende een conclusie van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie, tevens houdende een conclusie van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[lessee] heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[kenmerk]
18-8-2000
Profit Effect Maandbetaling
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
3-10-2006
- € 7.641,20
Ja
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [lessee] op grond van de overeenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 9.148,85 aan maandtermijnen en een bedrag van € 7.641,20 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [lessee] € 1.619,73 aan dividenden ontvangen en € 779,47 aan fiscaal voordeel genoten. Dexia heeft € 182,85 aan dividenden verrekend. Op 11 september 2012 heeft Dexia een bedrag van € 6.470,35 aan [lessee] uitgekeerd, volgens Dexia tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.4.
Bij brief van 1 februari 2024 heeft Dexia [lessee] een kleine coulancevergoeding aangeboden als minnelijke regeling om het geschil tussen partijen af te sluiten. Partijen zijn niet tot afronding van het dossier gekomen.

3.De vordering en het verweer in conventie en reconventie

3.1.
Dexia vordert in conventie dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [lessee] verschuldigd is, met veroordeling van [lessee] in de proceskosten.
3.2.
[lessee] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia, althans afwijzing van de vordering, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
[lessee] vordert (samengevat) in reconventie dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [lessee] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
- het beding vernietigt op grond waarvan Dexia de resterende termijnen in rekening heeft gebracht,
- Dexia zal veroordelen de bedragen uit hoofde van de resterende termijnen aan [lessee] (terug) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente,
- Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [lessee] van al datgene dat [lessee] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
- Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.4.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [lessee] , althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [lessee] in de proceskosten.
3.5.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4. De beoordeling in conventie en reconventie
algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [lessee] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[lessee] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
de verklaring voor recht en afwachten van ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.4.
Dexia vordert onder meer een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [lessee] verschuldigd.
4.5.
[lessee] meent nog een vordering op Dexia te hebben vanwege de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999 of artikel 25 NR 1995. Verder stelt [lessee] dat Dexia nog een vergoeding dient te betalen in verband met in rekening gebrachte resterende termijnen. Ook stelt [lessee] dat Dexia een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is.
4.6.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Daartoe is in dit geval de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel, gelet op de huidige stand van de jurisprudentie. Voor zover [lessee] zich erop beroept dat nog verdere jurisprudentie moet worden afgewacht, wordt hij daarin niet gevolgd.
verjaring
4.7.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [lessee] inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.8.
[lessee] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon [adviesbureau] B.V. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.9.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [lessee] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [lessee] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [lessee] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [lessee] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [lessee] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.10.
[lessee] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
“(…)
[lessee] werd ongevraagd telefonisch benaderd door een (vrouwelijke) adviseur van [adviesbureau] (hierna te noemen: ‘adviseur’). De adviseur vertelde dat zij mooie producten kon aanbieden waarmee vermogen opgebouwd kon worden en vroeg [lessee] of hij geïnteresseerd was in meer informatie. Dit was het geval (…) Tijdens het eerste gesprek heeft de adviseur geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [lessee] . Zo is met de adviseur gesproken over het feit dat [lessee] een zelfstandig ondernemer was. Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van [lessee] om vermogen op te bouwen voor de toekomst, ter aanvulling van zijn pensioen. Als zelfstandig ondernemer bouwde [lessee] namelijk niet automatisch pensioen op, daarom wilde hij hier graag een voorziening voor regelen. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat hij hier een geschikt product voor wist. (…) De adviseur adviseerde [lessee] om een Profit Effect product van Bank Labouchere af te sluiten. Het Profit Effect zou namelijk een goed renderend product zijn waarmee veel vermogen opgebouwd kon worden. Er zou maandelijks een bedrag ingelegd moeten worden in het Profit Effect. De adviseur adviseerde [lessee] om NLG 300,- per maand in te leggen, nu hij met dit bedrag zijn doelstellingen kon bereiken. De adviseur vertelde dat zij de brochure die zij gebruikte om haar verhaal te ondersteunen per post naar [lessee] kon sturen. Na ontvangst zou de adviseur weer contact met hem opnemen om deze te bespreken. (…) De adviseur heeft twee brochures toegestuurd per post (…) Na ontvangst hiervan heeft de adviseur weer telefonisch contact met [lessee] opgenomen. De adviseur benadrukte nogmaals dat het Profit Effect het voor [lessee] geschikte product was om een aanvulling op zijn pensioen op te bouwen. (…) [lessee] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en haar advies. Om deze reden heeft [lessee] het advies van de adviseur opgevolgd. [lessee] heeft het aanvraagformulier ingevuld en naar [adviesbureau] gefaxt, die de verdere aanvraag in orde heeft gemaakt. Vervolgens ontving [lessee] de uiteindelijke overeenkomst per post en heeft hij deze aangetekend retour gestuurd. (…) De adviseur heeft [lessee] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft zij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als [lessee] op deze risico’s was gewezen was had hij het Profit Effect nooit afgesloten. (…) [lessee] heeft het aanvraagformulier (…) ingevuld en teruggestuurd naar [adviesbureau] . Vervolgens heeft hij de overeenkomst op een later moment ondertekend. (…)”.
4.11.
[lessee] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- brochures van het afgesloten product, verstrekt door [adviesbureau] ;
- een kopie van het aanvraagformulier van 14 augustus 2000 op naam van [lessee] , waarop [adviesbureau] en ATP-nummer 361 worden genoemd,
- een kopie van de overeenkomst van 18 augustus 2000 met contractnummer [kenmerk] , voorzien van het adviseursnummer:
[adviesbureau] B.V.,
- een kopie van een uittreksel van de KvK van [adviesbureau] B.V. met als beschrijving van de werkzaamheden ‘Het ontwikkelen van beleggingsaktiviteiten en het geven van beleggingsadviezen (direkt of indirekt)’.
4.12.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [lessee] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [lessee] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomst in haar visie tot stand was gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [lessee] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [lessee] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.13.
[lessee] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [lessee] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [lessee] , had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomst met [lessee] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [lessee] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [lessee] door de tussenpersoon is geadviseerd. Dit geldt temeer nu [lessee] genoegzaam heeft aangetoond dat de tussenpersoon zich in haar inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel profileerde als adviseur.
aansprakelijkheid Dexia4.14. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [lessee] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [lessee] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [lessee] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [lessee]4.15. De door [lessee] gevorderde verklaring voor recht, die ziet op de advisering van [adviesbureau] B.V., zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [lessee] heeft gehandeld door [lessee] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [lessee] niet alleen als klant aanbracht maar [lessee] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.16.
De als gevolg hiervan door [lessee] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [lessee] niet is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.17.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [lessee] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
vorderingen van Dexia
4.18.
Gelet op de beoordeling in reconventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
Proceskosten
4.19.
Omdat [lessee] inhoudelijk gelijk krijgt is Dexia aan te merken als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [lessee] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2,0 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 677,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [lessee] gevallen, tot op heden begroot op nihil,
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [lessee] heeft gehandeld door [lessee] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [lessee] niet alleen als klant aanbracht maar [lessee] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.4.
veroordeelt Dexia om aan [lessee] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, een en ander zoals weergegeven in r.o. 4.16.,
5.5.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.