ECLI:NL:RBZWB:2025:1447

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
BRE 24/4290 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling wegens schending inlichtingenplicht en vermogen in het buitenland

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2025, wordt het beroep van eisers tegen de intrekking en terugvordering van de door hen ontvangen aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) beoordeeld. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had op 23 augustus 2023 het recht op AIO-aanvulling met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat eisers hun inlichtingenplicht hadden geschonden door niet te melden dat zij vermogen in het buitenland bezaten. De Svb vorderde een bedrag van € 69.164,35 terug, wat later werd aangepast naar € 58.322,61 na een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar van eisers. De rechtbank oordeelt dat de Svb terecht heeft gehandeld, aangezien eisers bij herhaling niet hebben gemeld over hun buitenlandse vermogen, ondanks herhaalde verzoeken van de Svb. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de intrekking van de AIO-aanvulling met 10 jaar terugwerkende kracht vanaf oktober 2021. De rechtbank wijst ook op de schending van de inlichtingenplicht door eisers, die niet hebben voldaan aan hun verplichtingen om relevante informatie te verstrekken. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van onrechtmatig onderzoek door de Svb en dat de bevindingen uit het onderzoek aan het besluit ten grondslag mochten worden gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4290 PW

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] (eiseres) te [plaats] en

wijlen [eiser](eiser), in leven laatstelijk gewoond hebbende te [plaats] ,
tezamen eisers
(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Utrecht, de Svb

(gemachtigden: mr. P.C. van der Voorn en mr. P.C.A. Buskens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekking en terugvordering van de door hen ontvangen aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling).
1.1.
Met het primaire besluit van 23 augustus 2023 heeft de Svb het recht op AIO-aanvulling met ingang van 9 oktober 2009 ingetrokken. Een bedrag van
€ 69.164,35 wordt van eisers teruggevorderd. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 15 mei 2024 heeft de Svb het bezwaar van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard. Het recht op AIO-aanvulling wordt niet ingetrokken vanaf 9 oktober 2009, maar vanaf de maand oktober 2011. Er wordt een bedrag van € 58.322,61 van eisers teruggevorderd. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
1.3.
Eiser is op [datum] 2024 overleden.
1.4.
De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 29 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van de Svb.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de Svb op goede gronden eisers’ recht op AIO-aanvulling heeft ingetrokken en het bedrag van € 58.322,61 van hen heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
5. Eisers ontvingen sinds 9 oktober 2009 een AIO-aanvulling van de Svb.
5.1.
De Svb voert vanaf 2013 gefaseerd een onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van alle AIO-gerechtigden met betrekking tot verblijf en vermogen in het buitenland. Eisers zijn geselecteerd voor een onderzoek naar het verblijf en het vermogen in het buitenland over 2015.
5.2.
Uit een rapportage van de Sociaal Attaché van 8 juni 2017 blijkt dat uit internetonderzoek naar voren is gekomen dat eiser bekend is bij de afdeling onroerend goed belasting van de gemeente [gemeente] in Turkije. Hier is nader onderzoek naar gedaan door de Svb. Er zijn stukken opgevraagd bij eisers en er is op 27 mei 2016 een huisbezoek afgelegd. In een brief van 10 augustus 2017 zijn nadere gegevens opgevraagd. Omdat eisers deze gegevens niet hebben overgelegd, is de uitkering tijdelijk stopgezet. Met eisers is afgesproken dat hun zoon in 2018 naar het Turks Kadaster zou gaan om de benodigde gegevens te verkrijgen. De tijdelijk stopgezette AIO-aanvulling is toen weer doorbetaald. Omdat in augustus 2018 nog altijd geen stukken waren aangeleverd, heeft de Svb hier in de brief van 30 oktober 2018 nogmaals om verzocht.
5.3.
Op 6 december 2019 heeft er een huisbezoek plaatsgevonden om uitleg te geven over de benodigde machtigingsformulieren.
De Svb heeft een machtigingsformulier inzake onderzoek naar vermogen in het buitenland aan eisers gezonden met het verzoek deze volledig ingevuld te retourneren. Omdat eiseres dit niet hebben gedaan, is de uitkering per 1 februari 2020 opgeschort. Vanaf april 2020 is deze weer doorbetaald, omdat het verkeerde formulier verzonden was. Hierna hebben eisers alsnog een juist machtigingsformulier ondertekend.
5.4.
Uit een rapportage van de Sociaal Attaché van 18 oktober 2021 blijkt dat uit nader onderzoek naar voren is gekomen dat eiser voorafgaand aan de toekenning van de AIO-aanvulling meerdere aandelen in percelen en onroerende goederen heeft verworven uit een erfenis. In de periode van 2011 tot en met 2018 hebben meerdere transacties plaatsgevonden. De taxatiewaarde van de verkochte erfdelen is bepaald op € 108.793,-.
5.5.
De Svb heeft vervolgens met de brief van 18 november 2021 aanvullende informatie bij eisers opgevraagd om vast te kunnen stellen of zij nog aanspraak maken op de AIO-aanvulling. Met het besluit van 19 november 2021 is de uitkering per 1 november 2021 geblokkeerd. Eisers hebben daar bezwaar tegen gemaakt. In het besluit van 17 maart 2022 is het bezwaar ongegrond verklaard. Eisers hebben hier beroep tegen ingesteld. Met de uitspraak van deze rechtbank van 26 april 2023 is het beroep ongegrond verklaard. [1]
5.6.
Eisers hebben met de Svb afgesproken dat zij in augustus/september 2022 naar Turkije zouden gaan om informatie te verkrijgen waar de Svb om gevraagd heeft. In een brief van 30 maart 2022 heeft de Svb aangegeven dat de stukken voor 1 november 2022 aangeleverd moeten worden. Op 1 februari 2023 is een herinnering gestuurd. Op 28 februari 2023 heeft de Svb nogmaals om de stukken gevraagd. Ook op 17 mei 2023 heeft de Svb om stukken verzocht. Eisers hebben op deze verzoeken niet gereageerd.
5.7.
Met het primaire besluit van 23 augustus 2023 heeft de Svb het recht op AIO-aanvulling met ingang van 9 oktober 2009 ingetrokken. Een bedrag van € 69.164,35 is van eisers teruggevorderd. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
5.8.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard. De Svb hanteert nieuw beleid. Ook als de inlichtingenplicht is geschonden, wordt het recht met maximaal 5, 10 of 20 jaar terugwerkende kracht herzien. In het geval van eisers is sprake van grove schuld, omdat eisers hun vermogen nooit hebben doorgegeven. Daarom is sprake van maximaal 10 jaar terugwerkende kracht. De Svb vindt het onevenredig om over een langere periode te herzien. Er wordt teruggerekend vanaf oktober 2021. De intrekking geldt daarmee vanaf oktober 2011. De terugvordering bedraagt € 58.322,61.
Beroepsgronden
6. Eisers voeren aan dat zij de inlichtingenplicht niet hebben geschonden. Op verzoek van de Svb hebben zij tijdig de machtiging en de gevraagde gegevens verstrekt.
Ook stellen eisers dat de Svb ten onrechte stelt dat er sprake is van grove schuld. Dat eiser het buitenlandse vermogen niet op het inkomstenformulier heeft ingevuld, onderscheidt zich niet in doorslaggevende mate van normale verwijtbaarheid. De Svb heeft niet aangetoond dat sprake is van een aan opzet grenzende mate van nalatigheid.
6.1
Eisers voeren ook aan dat onduidelijk is wat de aanleiding heeft gevormd voor het onderzoek van de Svb. Er is sprake van projectmatig onderzoek, want in het rapport wordt geen melding gemaakt van een fraudesignaal. Volgens eisers is dit project discriminatoir. Er is nog altijd geen duidelijkheid over het aantal onderzochte AIO’ers en de wijze waarop onderzoek is/wordt gedaan. De Svb dient uit te leggen in hoeverre het objectief gerechtvaardigd is dat zij AIO’ers die niet geboren zijn in Nederland aan een huisbezoek onderwerpt en vervolgens alsnog onderzoek laat verrichten in het buitenland, terwijl dit niet wordt gedaan bij een autochtone AIO’er die melding maakt van een vakantie in het buitenland.
6.2
Vervolgens stellen eisers dat de Svb persoonsgegevens deelt met medewerkers in Turkije via onbeveiligde e-mails. Op grond van artikel 5, sub f, en artikel 45 van de AVG is het verboden om informatie/persoonsgegevens te delen met de Turkse autoriteiten. Turkije staat niet op de lijst van derde landen met een passend beschermingsniveau. De Autoriteit Persoonsgegevens kent een aantal uitzonderingen. Die zijn in het geval van Turkije niet aan de orde.
6.3
Eisers stellen zich verder op het standpunt dat tijdens het huisbezoek op 6 december 2019 niet is voldaan aan het vereiste van informed consent. In het handhavingsrapport van 4 december 2020 staat dat de Svb-medewerkers om 10.00 uur hebben aangebeld en dat zij kort daarna naar binnen zijn gegaan. Om 10.30 uur hebben zij de woning verlaten. Uit de ‘Verklaring omtrent huisbezoek’ blijk dat deze pas rond 10.20 uur, en daarmee kort voor vertrek van de Svb-medewerkers, is ondertekend. Eisers wisten dus pas op het einde van het huisbezoek dat zij de mogelijkheid hadden om te weigeren en welke gevolgen dat zou hebben. Zij hebben hierdoor geen goede afweging kunnen maken en er was dus geen sprake van informed consent. Eisers concluderen dat het huisbezoek van 6 december 2019 onrechtmatig is verlopen en het toen verkregen bewijs buiten beschouwing moeten blijven.
Oordeel van de rechtbank
Formele punten met betrekking tot het onderzoek van de Svb
7. Als meest verstrekkende beroepsgrond hebben eisers aangevoerd dat de Svb bij het aan de besluitvorming ten grondslag liggende onderzoek in strijd heeft gehandeld met het verbod van discriminatie. Volgens eisers worden allochtone AIO-gerechtigden ongelijk behandeld ten opzichte van autochtone AIO-gerechtigden. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft echter in 2021 al geoordeeld dat niet gebleken is dat bij de inrichting van de onderzoeken van de twee groepen AIO-gerechtigden naar vermogen in het buitenland sprake is van een verschil in behandeling naar aanleiding van de enkele vakantiemelding of van een ongerechtvaardigd verschil in behandeling van beide groepen AIO-gerechtigden. [2] Dit oordeel is hierna meermaals bevestigd. [3] De rechtbank is van oordeel dat wat eisers in deze procedure naar voren hebben gebracht geen aanleiding geeft om hier anders over te oordelen.
8. Eisers hebben daarnaast aangevoerd dat de Svb geen informatie met de Turkse autoriteiten had mogen delen op grond van artikel 5, sub f en artikel 45 van de AVG. De rechtbank volgt dit niet. De verwerking van persoonsgegevens is rechtmatig als de betrokkene toestemming heeft gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens voor een of meer specifieke doeleinden (artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de AVG) of als die verwerking noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen (6, eerste lid, aanhef en onder e, van de AVG). In het geval van eisers was de verwerking van hun persoonsgegevens noodzakelijk voor de uitoefening van de taak van algemeen belang: het verlenen van bijstand in de vorm van de AIO-aanvulling. Daarvoor moet vastgesteld kunnen worden of er recht op deze bijstand bestaat. Daarnaast hebben eisers een machtiging ondertekend, waarmee de Svb is gemachtigd om informatie op te vragen en daarbij noodzakelijke delen van relevante persoonsgegevens te delen met derden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers de rechtmatigheid van de verstrekte machtigingen betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is dit tardief aangevoerd, zodat de rechtbank dit standpunt wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing zal laten. Bovendien is in deze procedure op geen enkele wijze onderbouwd dat sprake zou zijn van onrechtmatige machtigingen.
9. Verder hebben eisers aangevoerd dat uit de stukken niet blijkt dat er sprake is geweest van informed consent bij het huisbezoek op 6 december 2019. Vast staat dat van dit huisbezoek geen verslag is gemaakt. In de handhavingsrapportage van 4 februari 2020 is wel vermeld dat de medewerkers van de Svb zich bij aanvang hebben gelegitimeerd, de reden en het doel van het huisbezoek hebben meegedeeld, en verteld hebben wat de gevolgen waren bij een eventuele weigering. Daarnaast hebben eisers een ‘Verklaring omtrent huisbezoek’ ondertekend waarin min of meer hetzelfde staat. Daarin staat ook dat er toestemming is verleend om de woning te betreden. Eisers wijzen alleen op het tijdstip van ondertekening van deze verklaring om de voorafgaande toestemming te betwisten. Wat daar ook van zij, uit het huisbezoek zijn geen bevindingen naar voren gekomen die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit. Er is immers door de Svb alleen informatie gegeven over de machtigingsprocedure. De machtigingen zelf zijn echter pas veel later van eisers verkregen. Er is dan ook geen sprake van bewijs dat door de gang van zaken buiten beschouwing zou moeten blijven, zoals eisers stellen.
10. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om te oordelen dat er sprake is geweest van een onrechtmatig onderzoek. De bevindingen uit het onderzoek mochten daarom aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd.
Schending inlichtingenplicht
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden. Bij de aanvraag hebben zij immers gesteld niet over vermogen of inkomen in het buitenland te beschikken. Blijkens het dossier is er gedurende de periode waarin eisers de AIO-aanvulling ontvingen door de Svb meerdere keren specifiek gevraagd of er sprake is van vermogen in het buitenland. Daarnaast zijn eisers actief geïnformeerd over hun plicht om dit te melden. Eisers hebben daarop structureel verklaard niet over vermogen of inkomen in het buitenland te beschikken. Aangezien uit onderzoek is gebleken dat zij hier wel over beschikken, is de schending van de inlichtingenplicht een gegeven. Voor zover er al twijfel bestaat over de vraag of de inlichtingenplicht of de medewerkingsplicht aan eisers is tegengeworpen in het primaire besluit, zoals de gemachtigde van eisers ter zitting heeft aangevoerd, laat het bestreden besluit hierover geen twijfel bestaan. De Svb werpt de schending van de inlichtingenplicht ten aanzien van het vermogen en inkomen in het buitenland tegen. Door deze schending is het recht op AIO-aanvulling niet (meer) vast te stellen.
12. De Svb heeft in beleidsregel SB1407 neergelegd dat de uitkering wordt ingetrokken met terugwerkende kracht van maximaal 10 jaar als de betrokkene grove schuld heeft aan het niet nakomen van de mededelingsplicht. Voor de uitleg van het begrip ‘grove schuld’ kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangesloten bij het Boetebesluit Socialezekerheidswetten. In artikel 2a, derde lid, van dit Boetebesluit staat dat de volgende criteria leiden tot grove schuld:
de betrokkene heeft bij herhaling geen of onjuiste informatie verstrekt, terwijl ten aanzien van deze overtredingen ten minste sprake is geweest van een normale verwijtbaarheid, of
er is sprake van een samenloop van omstandigheden die elk op zich normale verwijtbaarheid opleveren, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot grove schuld.
In het geval van eisers is de eerste situatie aan de orde. Zoals blijkt uit overweging 11 hebben eisers bij herhaling verzuimd om melding te maken van het vermogen of inkomen in Turkije. Daarnaast heeft de Svb er terecht op gewezen dat uit het rapport van de Sociaal Attaché blijkt dat eisers in 2018, terwijl er onderzoek werd gedaan naar hun vermogen in het buitenland, onroerend goed van de hand hebben gedaan. Ook van die transacties hebben zij geen melding gemaakt. De Svb heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat dit niet slechts aangemerkt kan worden als verwijtbaar gedrag, maar dat sprake is van welbewuste laakbare handelingen en daarmee van grove schuld. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank de AIO-aanvulling terecht met 10 jaar terugwerkende kracht vanaf oktober 2021 ingetrokken.
13. Tegen de terugvordering hebben eisers geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd, zodat dit geen bespreking behoeft.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. van der Linden, voorzitter, en mr. I.M. Josten en mr. J.E.C. Vriends, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 11 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 17, eerste lid:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op (…) het recht op bijstand. (…)
Artikel 47a, eerste lid, sub b en tweede lid:
1. De Sociale verzekeringsbank heeft tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomstenvoorzieningen ouderen aan:
b. gehuwden, van wie beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dan wel van wie één echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
2. De artikelen 1 tot en met 6, hoofdstuk 2, met uitzondering van artikel 18, hoofdstuk 3, de paragrafen 5.1 en 5.2, hoofdstuk 6 en de artikelen 79, 80 en 81 zijn van toepassing op de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, door de Sociale verzekeringsbank, tenzij in deze paragraaf anders is bepaald.
Artikel 54, derde lid:
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste lid:
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
AVG
Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, en derde lid:
1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
a. a) de betrokkene heeft toestemming gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens voor een of meer specifieke doeleinden;
e) de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;
3. De rechtsgrond voor de in lid 1, punten c) en e), bedoelde verwerking moet worden vastgesteld bij:
a. a) Unierecht; of
b) lidstatelijk recht dat op de verwerkingsverantwoordelijke van toepassing is.
Het doel van de verwerking wordt in die rechtsgrond vastgesteld of is met betrekking tot de in lid 1, punt e), bedoelde verwerking noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of voor de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend. Die rechtsgrond kan specifieke bepalingen bevatten om de toepassing van de regels van deze verordening aan te passen, met inbegrip van de algemene voorwaarden inzake de rechtmatigheid van verwerking door de verwerkingsverantwoordelijke; de types verwerkte gegevens; de betrokkenen; de entiteiten waaraan en de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens mogen worden verstrekt; de doelbinding; de opslagperioden; en de verwerkingsactiviteiten en -procedures, waaronder maatregelen om te zorgen voor een rechtmatige en behoorlijke verwerking, zoals die voor andere specifieke verwerkingssituaties als bedoeld in hoofdstuk IX. Het Unierecht of het lidstatelijke recht moet beantwoorden aan een doelstelling van algemeen belang en moet evenredig zijn met het nagestreefde gerechtvaardigde doel.

Voetnoten

2.Uitspraak van 15 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1498.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 12 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2621 en ECLI:NL:CRVB:2021:2624 en van 22 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:683.