ECLI:NL:CRVB:2021:1498

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
19/700 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling wegens schending inlichtingenverplichting met betrekking tot onroerend goed in het buitenland

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) door de Sociale verzekeringsbank (Svb) van appellanten, die onroerend goed in Turkije bezitten. Appellanten hebben hun inlichtingenverplichting geschonden door dit bezit niet te melden. De Svb heeft vastgesteld dat appellanten vermogen boven de geldende vermogensgrens hebben, wat leidt tot onterecht ontvangen AIO-aanvulling. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellanten tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. Appellanten stellen dat de Svb in strijd heeft gehandeld met het verbod van discriminatie, omdat de onderzoeken naar vermogen in het buitenland niet gelijkwaardig zouden zijn voor in Nederland geboren en in het buitenland geboren AIO-gerechtigden. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geconcludeerd dat er geen ongerechtvaardigd verschil in behandeling is aangetoond. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellanten af. De uitspraak is gedaan op 15 juni 2021.

Uitspraak

19.700 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 1 februari 2019, 17/1751 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 15 juni 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2021. Namens appellanten is mr. Küçükünal verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.H. Koning.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 1 september 2006 en appellante vanaf 20 juni 2016, in aanvulling op hun onvolledige pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet, bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIOaanvulling), laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
De Svb voert vanaf 2013 gefaseerd een onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van alle AIO-gerechtigden met betrekking tot verblijf en vermogen in het buitenland.
1.3.
In het kader van dit meerjarig onderzoek heeft op 20 juni 2016 op het adres van appellanten een huisbezoek plaatsgevonden. Tijdens dit huisbezoek hebben appellanten het formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” ingevuld. Daarop hebben zij vermeld dat zij geen vermogen in Turkije bezitten. Zij verblijven bij familieleden wanneer ze in Turkije zijn. Na het huisbezoek heeft appellant zijn Turks Identiteitsnummer, ook genoemd TC Kimliknummer, aan de Svb doorgegeven. Vervolgens heeft in opdracht van de Svb en met tussenkomst van het Internationaal Bureau Fraude-informatie, het Bureau Attaché Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Ankara (Bureau Attaché) een onderzoek ingesteld naar eventueel vermogen van appellanten in Turkije. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapport van 3 februari 2017. Hierin is, voor zover van belang, vermeld dat appellant in het register van de afdeling onroerendezaakbelasting van de deelgemeente [deelgemeente] , behorende tot de gemeente [gemeente] , in de periode van 1992 tot 27 juni 2016 als belastingplichtige stond geregistreerd van een appartement. Een lokale makelaar heeft de waarde van dit appartement per 2016 bepaald op een bedrag van 175.000 TL, omgerekend € 53.030,-. De bevindingen van het onderzoek van de Svb zijn neergelegd in de handhavingsrapportage van 20 februari 2017.
1.4.
De Svb heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om bij besluiten van 18 april 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 juni 2017 (bestreden besluit), het recht op AIO-aanvulling van appellanten in te trekken over de periode van 1 september 2006 tot en met 31 maart 2017 en de over deze periode betaalde kosten van AIO-aanvulling van appellanten terug te vorderen tot een bedrag van € 14.411,08. Aan dit besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten geen melding hebben gemaakt van de onder 1.3 vermelde onroerende zaak op naam van appellant. Appellanten hebben door dit bezit de beschikking over vermogen boven de voor hen geldende vermogensgrens en daarom ten onrechte de AIO-aanvulling ontvangen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich op de hierna te bespreken grond tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals ter zitting met partijen is vastgesteld, handhaven appellanten nog als enige beroepsgrond dat de Svb bij het onder 1.2 genoemde onderzoek in strijd heeft gehandeld met het verbod van discriminatie.
4.1.1.
Appellanten hebben ter onderbouwing van dit standpunt op het volgende gewezen. De gemachtigde van appellanten heeft in het kader van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoek) een interne werkinstructie, zoals deze in ieder geval gold op 1 december 2017 (werkinstructie 2017), van de Svb ontvangen. Uit de werkinstructie 2017, die betrekking heeft op Onderzoek verblijf en vermogen in het buitenland, wordt – voor zover relevant – vermeld dat jaarlijks een zevende deel van het AIOklantenbestand het formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” (formulier) wordt toegestuurd met het verzoek het formulier terug te sturen. De controle was in 2013 gericht op in Suriname geboren AIO-gerechtigden, in 2014 op AIO-gerechtigden met als geboorteland Marokko en in 2015 op AIO-gerechtigden die in Turkije zijn geboren. Van 2016 tot en met 2018 zal de controle gericht zijn op de overige in het buitenland geboren AIO-gerechtigden. In 2019 zal de controle zich richten op de in Nederland geboren AIO-gerechtigden. Elk jaar wordt de controlegroep aangevuld met een kleine steekproef onder specifieke delen van het klantenbestand. Indien op een retour ontvangen formulier de AIO-gerechtigde vermeldt geen vermogen in het buitenland te bezitten maar wel een verblijf in het buitenland opgeeft met een verblijfadres dan wordt een kopie van dit formulier naar de afdeling Handhaving gestuurd. Deze afdeling maakt aan de hand van een aantal selectiecriteria (met name de vakantieduur en de duidelijkheid van het opgegeven verblijfadres in het buitenland) een selectie van AIO-gerechtigden die een huisbezoek krijgen. Na het huisbezoek wordt het dossier voor nader onderzoek naar vermogen in het buitenland naar Bureau Attaché gezonden.
4.1.2.
Eveneens in het kader van een Wob-verzoek van de gemachtigde van appellanten heeft de manager juridisch beleid en beroep van de Svb (manager) in een brief van 18 maart 2021 – voor zover van belang – de gemachtigde geïnformeerd dat een vakantiemelding van een AIO gerechtigde (in Nederland geboren of in het buitenland) op zich geen aanleiding voor nader onderzoek is. Deze meldingen zijn, ongeacht het geboorteland van een AIO-gerechtigde en ongeacht zijn nationaliteit, verplicht en worden allemaal geregistreerd, omdat de PW beperkingen kent met betrekking tot de maximale duur van verblijf in het buitenland. Regelmatige melding van een langdurig verblijf in het buitenland kan aanleiding geven voor nader onderzoek. Het voorgaande geldt zowel voor in Nederland geboren AIO-gerechtigden als in het buitenland geboren AIO-gerechtigden (twee of beide groepen AIO-gerechtigden).
4.1.3.
Appellanten concluderen uit wat onder 4.1 en 4.1.2 is weergegeven, dat het onderzoek, zoals dat door de Svb is ingericht, een ongerechtvaardigd verschil in behandeling oplevert tussen de twee groepen AIO-gerechtigden. Volgens appellanten leidt volgens de onder 4.1.1 genoemde interne werkinstructie een enkele vakantiemelding van AIO-gerechtigden geboren in het buitenland altijd tot een nader onderzoek. Dit is niet in overeenstemming met de eveneens onder 4.1.2 genoemde brief van 18 maart 2021, waarin is vermeld dat een enkele vakantiemelding van een AIO-gerechtigde op zich geen aanleiding vormt voor nader onderzoek. Uit het voorgaande concluderen appellanten voorts dat de Svb bij een vakantiemelding van AIO-gerechtigden geboren in Nederland geen en bij AIO-gerechtigden geboren in een ander land dan Nederland altijd nader onderzoek naar vermogen in het buitenland wordt verricht.
4.1.4.
Dit standpunt mist feitelijke grondslag. In de meergenoemde brief van 18 maart 2021 valt allereerst niet te lezen – zoals appellanten doen – dat de twee groepen AIO-gerechtigden naar aanleiding van een enkele vakantiemelding anders worden behandeld. In deze brief wordt eerst gewag gemaakt van de algemene plicht tot het melden van een vakantie voor iedere AIO-gerechtigde. Deze melding heeft betrekking op het recht op bijstand in verband met het maximale verblijf buiten Nederland. De gegevens over de verblijfsduur en -adres op het formulier zijn in dat kader van belang. Immers, alleen als een betrokkene tijdens de vakantie buiten Nederland verblijft en die vakantie langer dan de maximale termijn duurt, zijn er gevolgen van verblijf buiten Nederland voor het recht op bijstand. Indien de vakantiemelding ziet op een kortere vakantie of een vakantie in Nederland zal daarin dus (in de woorden van die brief “op zich”) geen aanleiding zijn voor verder onderzoek. Dit geldt voor beide groepen AIO-gerechtigden. Verder wordt vermeld dat regelmatige melding – de Raad begrijpt: een aantal jaren achtereen – van langdurig verblijf in het buitenland wel aanleiding kan geven voor nader onderzoek. Dit geldt ook voor beide groepen AIO-gerechtigden. Tot zover blijkt niet van een verschillende behandeling tussen de twee groepen AIO-gerechtigden.
4.1.5.
Uit de werkinstructie 2017 blijkt ook niet dat een enkele vakantiemelding van een AIO-gerechtigde geboren in het buitenland altijd leidt tot nader onderzoek naar vermogen in het buitenland. Deze werkinstructie beschrijft een aantal mogelijke reacties van AIO-gerechtigden op het toegezonden formulier en welke vervolgacties dan genomen moeten worden. Bij de reactie “geen vermogen, wel verblijf in het buitenland” wordt een kopie van het formulier doorgezonden naar de afdeling Handhaving. Daarmee is, anders dan appellanten lijken te betogen, nog geen nader onderzoek naar vermogen in het buitenland gestart. De werkinstructie beschrijft vervolgens dat de afdeling Handhaving uit alle aangeleverde formulieren een selectie maakt. Selectiecriteria zijn vooral de vakantieduur en een duidelijk opgegeven verblijfsadres. Alleen bij de zo geselecteerde AIO-gerechtigden wordt een vermogensonderzoek in het buitenland verricht.
4.1.6.
In het kader van een Wob-verzoek heeft de gemachtigde van appellanten de beschikking gekregen over nog een werkinstructie. Deze werkinstructie is op de aan de Raad overgelegde kopie in handschrift aangeduid als “Werkinstructie AIO Nederland 2019” (werkinstructie 2019). Deze werkinstructie heeft betrekking op in Nederland geboren AIO-gerechtigden. Ook volgens deze werkinstructie wordt eerst het formulier aan de AIO-gerechtigden toezonden. Vervolgens wordt aan de hand van de reacties op formulier een selectie gemaakt voor nader onderzoek onder meer naar vermogen in het buitenland. Uit de werkinstructie volgt niet dat de enkele melding “geen vermogen, wel verblijf in het buitenland” altijd leidt tot nader onderzoek. Selectiecriterium daarvoor is bijvoorbeeld wel eerder langdurig verblijf in het buitenland. Verder wordt gekeken naar de exacte verblijfsduur in het buitenland en het precieze adres buiten Nederland in 2019.
4.1.7.
Gelet op 4.1.1 tot en met 4.1.6, en anders dan appellanten hebben betoogd, bieden de gedingstukken geen aanknopingspunt voor het onder 4.1.3 weergegeven standpunt van appellanten dat bij de inrichting van de onderzoeken van de twee groepen AIO-gerechtigden naar vermogen in het buitenland sprake is van een verschil in behandeling naar aanleiding van de enkele vakantiemelding, laat staat dat deze stukken aanleiding geven appellanten te volgen in hun stelling dat bij de uitvoering van deze onderzoeken sprake is van een ongerechtvaardigd verschil in behandeling van beide groepen AIO-gerechtigden.
4.2.
Uit 4.1.7 volgt dat de onder 4.1 vermelde beroepsgrond geen doel treft.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van J.B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2021.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.B. Beerens