ECLI:NL:CRVB:2021:2621

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
18/315 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling in verband met onroerende zaken in het buitenland en discriminatieonderzoek

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellanten, die vanaf 1 januari 2010 bijstand ontvingen op basis van de Algemene Ouderdomswet. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling vastgesteld dat appellanten onroerende zaken in Turkije bezitten, waarvan zij geen melding hebben gemaakt. Dit leidde tot de opschorting en intrekking van hun AIO-aanvulling. Appellanten hebben aangevoerd dat de Svb in strijd heeft gehandeld met het verbod van discriminatie, omdat er een ongerechtvaardigd verschil in behandeling zou zijn tussen in Nederland geboren AIO-gerechtigden en niet in Nederland geboren AIO-gerechtigden. De Svb heeft echter betwist dat er sprake is van een verschil in behandeling en heeft gesteld dat bij beide groepen AIO-gerechtigden dezelfde procedures worden gevolgd. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de argumenten van appellanten niet slagen en dat er geen aanknopingspunten zijn voor het standpunt dat de Svb onterecht heeft gehandeld. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland en wijst het hoger beroep van appellanten af.

Uitspraak

18.315 PW-PV, 19/287 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 4 december 2017, 17/1509 (aangevallen uitspraak 1) en 20 december 2018, 17/4303 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 12 oktober 2021
Zitting heeft: mr. O.L.H.W.I. Korte
Griffier: Y. Al-Qaq
Ter zitting zijn verschenen: mr. R. Küçükünal namens appellanten en mrs. N. Zuidersma en P.C. van der Voorn voor de Svb.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2021. De Raad heeft, na sluiting van het onderzoek ter zitting, met toepassing van artikel 8:67, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat mondeling uitspraak wordt gedaan en dat die uitspraak wordt verdaagd tot 12 oktober 2021.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt aangevallen uitspraak 1 en aangevallen uitspraak 2.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. In aanvulling op hun pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ontvingen appellanten vanaf 1 januari 2010 bijstand in de vorm van een AIO-aanvulling, laatstelijk ingevolge de Participatiewet. De Svb voert vanaf 2013 gefaseerd onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van alle AIO-gerechtigden. In het kader van dit onderzoek hebben appellanten een hen door de Svb toegestuurd formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” (formulier) ingevuld, heeft een huisbezoek op het uitkeringsadres plaatsgevonden en heeft het Bureau Attaché Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Ankara een onderzoek ingesteld naar eventueel vermogen van appellanten in Turkije. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapport van 6 december 2016.
2. In de resultaten van het onder 1 genoemde onderzoek heeft de Svb aanleiding gezien bij besluiten van 21 juli 2016 en 14 september 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 februari 2017 (bestreden besluit 1), het recht op AIO-aanvulling met ingang van 1 augustus 2016 op te schorten en per die datum in te trekken. Hieraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten niet binnen de hersteltermijn hun TC Kimlik-nummers hebben verstrekt.
3. Tevens hebben de onderzoeksresultaten geleid tot het besluit van 15 mei 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 september 2017 (bestreden besluit 2), waarbij de Svb het recht op AIO-aanvulling heeft ingetrokken over de periode van 1 januari 2010 tot 1 augustus 2016 (te beoordelen periode ) en de kosten van AIO-aanvulling over deze periode heeft teruggevorderd tot een bedrag van € 28.928,79. Aan dit besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van de gedurende de te beoordelen periode (mede) op hun naam geregistreerde onroerende zaken in Turkije. De actuele waarde van deze onroerende zaken is door een lokale makelaar op 17 november 2017 getaxeerd op in totaal € 49.871,-. Wegens het ontbreken van gegevens over de waarde van deze onroerende zaken in de te beoordelen periode is het recht op bijstand gedurende deze periode niet vast te stellen.
4. Zoals ter zitting met partijen is vastgesteld, handhaven appellanten als enige beroepsgrond dat de Svb bij het onder 1.1 genoemde onderzoek in strijd heeft gehandeld met het verbod van discriminatie. Dit betekent volgens appellanten dat de Svb niet de bevoegdheid toekwam om tot opschorting en intrekking over te gaan. Dit betekent volgens appellanten tevens dat de bevindingen van het onderzoek in Turkije onrechtmatig zijn verkregen en om die reden niet aan bestreden besluit 2 ten grondslag mogen worden gelegd. Appellanten hebben ter onderbouwing van deze grond in hun aanvullend beroepschrift van 28 juli 2021 gewezen op een door de gemachtigde van appellanten in het kader van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoek) van de Svb ontvangen interne werkinstructie, zoals deze in ieder geval gold op 1 december 2017, welke betrekking heeft op Onderzoek verblijf en vermogen in het buitenland. Tevens hebben appellanten gewezen op een brief van de Svb van 18 maart 2021 met betrekking tot door de gemachtigde van appellanten in het kader van een Wob-verzoek gestelde vragen over het melden van vakantie of verblijf in het buitenland van AIO-gerechtigden. Uit deze documenten volgt volgens appellanten dat een vakantiemelding van een in Nederland geboren AIO-gerechtigde nooit en bij AIO-gerechtigden geboren in een ander land dan Nederland altijd nader onderzoek naar vermogen in het buitenland wordt verricht. Dit levert volgens appellanten een ongerechtvaardigd verschil in behandeling tussen de twee groepen AIO-gerechtigden op.
5. De Svb heeft in verweer aangevoerd dat bij beide groepen AIO-gerechtigden hetzelfde stappenplan wordt doorlopen. Aan alle AIO-gerechtigden wordt het formulier gezonden. Alle reacties bestaande uit – kort gezegd – geen vermogen, maar wel verblijf in het buitenland, worden overgedragen aan de afdeling Handhaving. Op basis van bepaalde criteria wordt bij een bepaald aantal AIO-gerechtigden een vermogensonderzoek in het buitenland verricht (selectiecriteria). Inmiddels is een aanvang gemaakt met de groep van in Nederland geboren AIO-gerechtigden. Er zijn honderd dossiers geselecteerd voor nader onderzoek door de afdeling Handhaving. Vijftig onderzoeken zijn afgerond. Dit deel van het gefaseerde onderzoek van alle AIO-gerechtigden heeft vertraging opgelopen onder meer door de gevolgen van de Covid-pandemie. Het onderzoek naar vermogen van in Nederland geboren AIO-gerechtigden ziet, anders dan bij niet in de Nederland geboren AIO-gerechtigden, niet primair op het geboorteland – in hun geval: Nederland –, maar op de landen van verblijf buiten Nederland waardoor een onvolledig ouderdomspensioen is ontstaan. Dit betreft dus vele landen. De onderzoeksmogelijkheden in die landen kunnen heel verschillend zijn, mede door de gevolgen van de pandemie. De selectiecriteria voor deze groep kunnen in verband met de onderzoeksbelangen nog niet worden geopenbaard.
6. De onder 4 weergegeven grond van appellanten slaagt niet. Om te beginnen heeft de Svb –zoals onder 5 is weergegeven – gemotiveerd weersproken dat reacties van in Nederland geboren AIO-gerechtigden op toegezonden formulieren nooit tot vermogensonderzoek in het buitenland leiden en bij niet in Nederland geboren AIO-gerechtigden altijd.
7. Verder volgt dat ook niet uit de genoemde werkinstructies, zoals appellanten stellen. In de uitspraak van de Raad van 15 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1498, is de Raad uitvoerig ingegaan op deze beroepsgrond, zoals deze ook thans – gelijkluidend – is aangevoerd. Kortheidshalve wordt verwezen naar rechtsoverwegingen 4.1.1 tot en met 4.1.6 van deze uitspraak. De Raad heeft op grond van deze overwegingen geoordeeld dat de, ook thans aan de orde zijnde, gedingstukken geen aanknopingspunt bieden voor het standpunt van appellanten dat bij de inrichting van de onderzoeken van de twee groepen AIO-gerechtigden naar vermogen in het buitenland sprake is van een verschil in behandeling naar aanleiding van de enkele melding van – wederom kort gezegd – geen vermogen maar wel verblijf in het buitenland, laat staan dat deze stukken aanleiding geven appellanten te volgen in hun stelling dat bij de uitvoering van deze onderzoeken sprake is van een ongerechtvaardigd verschil in behandeling van beide groepen AIO-gerechtigden. Kort gezegd berust de stelling van appellanten dus op een verkeerde lezing van de documenten waarop zij zich beroepen. Geen aanleiding bestaat om in de thans aan de orde zijnde zaken tot een ander oordeel te komen.
8. Uit 6 en 7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak 1 en de aangevallen uitspraak 2 zullen daarom worden bevestigd.
9. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) Y. Al-Qaq (getekend) O.L.H.W.I. Korte