In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 14 mei 2024. In die uitspraak staat dat verweerder binnen acht weken moet beslissen op het bezwaar van eiseres. Eiseres stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens haar niet heeft gedaan. Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn een besluit heeft genomen op het bezwaar van eiseres. De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit op bezwaar moet nemen. De rechtbank legt een dwangsom op van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat verweerder de termijn overschrijdt. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor haar proceskosten van € 453,50. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, en dat verweerder het griffierecht van € 53,- aan eiseres moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 maart 2025.