In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 30 januari 2024. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2023 gegrond verklaard en de aanslag verminderd, waarbij een kostenvergoeding van € 672 is toegekend. Belanghebbende is in beroep gekomen tegen de hoogte van deze kostenvergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2024 behandeld, maar de gemachtigde van belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting. De rechtbank concludeert dat belanghebbende recht heeft op een hogere kostenvergoeding, namelijk € 1.346, op basis van de nieuwe berekening volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden en dat de proceskostenvergoeding moet worden vastgesteld volgens artikel 30a van de Wet WOZ. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding en bevestigt de uitspraak op bezwaar voor het overige. De heffingsambtenaar moet de kosten van bezwaar en beroep vergoeden, evenals het griffierecht van € 51. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 februari 2025.