ECLI:NL:RBZWB:2025:1031

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
24/3151
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen kostenvergoeding in bezwaar WOZ-beschikking

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 30 januari 2024. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2023 gegrond verklaard en de aanslag verminderd, waarbij een kostenvergoeding van € 672 is toegekend. Belanghebbende is in beroep gekomen tegen de hoogte van deze kostenvergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2024 behandeld, maar de gemachtigde van belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting. De rechtbank concludeert dat belanghebbende recht heeft op een hogere kostenvergoeding, namelijk € 1.346, op basis van de nieuwe waardering per punt en de reeds toegekende vergoeding voor het taxatierapport. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar het griffierecht moet vergoeden en dat de proceskostenvergoeding moet worden vastgesteld volgens artikel 30a van de Wet WOZ. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding en bevestigt de uitspraak op bezwaar voor het overige. De heffingsambtenaar moet de kosten van bezwaar en beroep vergoeden aan belanghebbende, en de wettelijke rente gaat lopen indien deze vergoedingen niet tijdig worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/3151
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2025in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,
(gemachtigde: mr. J.W. Vughts verbonden aan Kosteloosbezwaar.nl),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg,de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 30 januari 2024.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2023 gegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslag verminderd en aan belanghebbende een vergoeding van de kosten in bezwaar toegekend voor een bedrag van € 672 (hierna: de kostenvergoeding). Vervolgens is belanghebbende in beroep gekomen tegen de hoogte van de kostenvergoeding.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2024 op zitting behandeld. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam 1], [naam 2] en mr. M. Kintou. Gemachtigde van belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting.

2.Feiten

2.1.
De bij uitspraak op bezwaar toegekende kostenvergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb). De heffingsambtenaar heeft voor het indienen van het bezwaarschrift één punt toegekend en voor het bijwonen van de hoorzitting door de gemachtigde eveneens één punt, beide met een wegingsfactor van 1. De waarde per punt is vastgesteld op € 310. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar voor het door de gemachtigde ingediende taxatieverslag in bezwaar een vergoeding van € 52 toegekend. In totaal is er een vergoeding toegekend van € 672.

3.Beoordeling door de rechtbank

Kostenvergoeding in bezwaar
3.1.
Niet in geschil is of belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Uit de stukken van het dossier leidt de rechtbank af dat ook niet in geschil is dat er 1 punt moet worden toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting en dat de wegingsfactor voor de bezwaarfase moet worden vastgesteld op 1.
3.2.
Waar aanvankelijk in de uitspraak op bezwaar een totaalbedrag van € 672 is toegekend, verzoekt belanghebbende in beroep om een verhoging van de kostenvergoeding in bezwaar gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 12 juli 2024. [1] De rechtbank is het met belanghebbende eens dat op grond van het door hem aangehaalde arrest de vergoeding per punt hoger moet worden vastgesteld dan bij uitspraak op bezwaar is gedaan. Naar de rechtbank begrijpt bedoelt belanghebbende dat tevens rekening wordt gehouden met de indexering van dat bedrag (voor 2024 tot € 624) en ten tijde van deze uitspraak tot € 647. De rechtbank zal daarom op basis van het Bpb een bedrag van € 647 per punt toepassen. Belanghebbende heeft dus recht op een kostenvergoeding in bezwaar, tezamen met de reeds toegekende vergoeding van het taxatierapport (€ 52), van in totaal € 1.346.
Betaling toegekende (proces)kostenvergoeding
3.3.
De gemachtigde van belanghebbende heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat de betaling van vergoedingen rechtstreeks aan de gemachtigde dient plaats te vinden, omdat de nieuwe wetgeving zoals opgenomen in artikel 30a van de Wet WOZ volgens belanghebbende in strijd is met het recht.
3.4.
De belastingrechter is echter niet bevoegd een oordeel te geven over de vraag of een bedrag aan proceskostenvergoeding moet worden overgemaakt naar de rekening van een ander dan de belanghebbende. Uitsluitend de burgerlijke rechter is bevoegd te oordelen in een geschil over een dergelijke vraag. [2]

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten in beroep. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. Volgens belanghebbende moet bij de vaststelling van de hoogte van de proceskostenvergoeding artikel 30a van de Wet WOZ buiten toepassing worden gelaten vanwege strijd met het recht. De rechtbank stelt voorop dat de Wet WOZ een wet in formele zin is. Op grond van artikel 120 Grondwet mag de rechtbank de Wet WOZ niet toetsen aan de grondwet. Voor zover belanghebbende heeft willen stellen dat artikel 30a van de Wet WOZ onverbindend is wegens strijd met het verbod van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling op grond van Europees recht [3] , wijst de rechtbank op de arresten van de Hoge Raad van 17 januari 2025 [4] en 31 januari 2025 [5] , waarin dit standpunt wordt verworpen. De proceskostenvergoeding wordt daarom met toepassing van artikel 30a van de Wet WOZ vastgesteld. De proceskostenvergoeding in de beroepsfase bedraagt dan in totaal € 22,68. Dit bedrag is het resultaat van de toekenning van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907, een wegingsfactor 0,25 [6] en vermenigvuldigingsfactor 0,1. [7]
4.3.
Deze zaak is op de zittingsdag gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld in een cluster van in totaal 9 zaken. [8] In elke van deze zaken is rechtsbijstand verleend door dezelfde gemachtigde. In 7 zaken daarvan, waaronder dit dossier, konden de werkzaamheden (nagenoeg) identiek zijn en waren dat feitelijk ook. [9] Er is daarom sprake van samenhang. [10] Dat brengt mee dat de hiervoor berekende vergoeding moet worden verhoogd met de samenhangfactor van 1,5 (dus tot € 34,02) en worden verdeeld over de 7 samenhangende zaken. In elk van de zaken wordt daarom € 4,86 toegekend.Deze vergoeding moet aan belanghebbende zelf worden betaald (zie overwegingen 3.3 en 3.4).

5.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding;
  • bevestigt de uitspraak op bezwaar voor het overige;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van een vergoeding voor de kosten van bezwaar aan belanghebbende van € 1.346 onder verrekening van hetgeen reeds is betaald;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van een vergoeding voor de kosten in beroep aan belanghebbende van € 4,86;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • beslist dat, voor zover de (proces)kostenvergoedingen en het griffierecht niet tijdig worden betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van M.M.I. van Dijk-Saris, griffier, op 24 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Conform Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
2.Vergelijk Hoge Raad 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:324, r.o. 2.2.2. en Hoge Raad 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:156, r.o. 5.4.
3.Artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
4.Conform Hoge Raad van 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46.
5.Conform Hoge Raad van 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:156.
6.Een motivering van deze beslissing is niet vereist, zie Hoge Raad 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1162.
7.Artikel 30a, tweede lid, van de Wet WOZ.
8.De overig zaaknummers zijn BRE 24/1905, 24/1907, 24/2944, 24/2945, 24/3152, 24/2730, 24/3142 en 24/2879.
9.Dat betreft zaaknummers BRE 24/2944, 24/2945, 24/3152, 24/2730, 24/3142 en 24/2879.
10.Artikel 3, tweede lid, Bpb.