ECLI:NL:RBZWB:2024:945

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
AWB-22_4300
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot weigering maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) en de gevolgen van verhuizing naar inadequate woning

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 februari 2024, werd het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal gegrond verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo), die was afgewezen omdat hij in 2006 zou zijn verhuisd van een adequate naar een inadequate woning. Het college had in eerdere besluiten de bezwaren van eiser deels gegrond verklaard, maar de aanpassing van de slaapkamer werd afgewezen. Eiser, die lijdt aan jeugdreuma, stelde dat de afwijzing onterecht was en dat hij niet voldoende was gehoord in de bezwaarschriftenprocedure.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid. Er was geen verslag gemaakt van de hoorzitting, en de betrokkenheid van de voltallige bezwarencommissie was niet aangetoond. De rechtbank concludeerde dat het college onvoldoende had onderbouwd dat de verhuizing naar de huidige woning in 2006 voorzienbaar was, gezien de progressieve aard van eisers aandoening. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de aanvraag van eiser voor de aanpassing van de slaapkamer opnieuw beoordeeld moest worden. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4300 WMO15

uitspraak van 9 februari 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (eiser), te [plaats 1] ,

gemachtigde: [gemachtigde] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal(het college), verweerder.

Procesverloop

1.1.
In het besluit van 23 februari 2022 (primair besluit) heeft het college geweigerd
om aan eiser een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) toe te kennen.
1.2.
In het besluit van 3 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het college eisers
bezwaren tegen het primaire besluit gegrond verklaard, voor zover deze betrekking hebben op het aanbrengen van automatische deuropeners en de aanpassing van de badkamer. Het college heeft eisers bezwaren ongegrond verklaard, voor zover deze betrekking hebben op de aanpassing van zijn slaapkamer.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 november 2023.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. J.M. Könings, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Het college werd vertegenwoordigd door mr. J. Boujanid.
1.5.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

2.1.
Eiser lijdt aan jeugdreuma (Systematische Juveniele Idiopathische Artritis, sJIA).
Tot augustus 2006 woonde hij in een galerijflat aan de [adres 1] te [plaats 2] . Vervolgens is eiser verhuisd naar een koopwoning aan het adres de [adres 2] te [plaats 1] . Eiser heeft destijds voor deze woning een beroep gedaan op de Wet
voorzieningen gehandicapten (Wvg) om in aanmerking te komen voor een traplift. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser zou zijn verhuisd van een adequate woning naar een inadequate woning.
2.2.
Op 12 november 2021 heeft eiser het college weer gevraagd om een
maatwerkvoorziening in de vorm van woningaanpassingen, dit maal in de vorm van het vergroten van zijn bad- en slaapkamer, het verwijderen van het bad en het plaatsen van een douche op afschot en het aanbrengen van automatische deuropeners. Op 21 januari 2022 heeft eiser een ongedateerd gespreksverslag verzonden naar het college met het verzoek om dit aan te merken als een Wmo-aanvraag.
2.3.
In het primaire besluit heeft het college de aanvraag van eiser afgewezen. Het
college stelt zich daarbij (wederom) op het standpunt eiser in 2006 inadequaat is verhuisd van een gelijkvloers adequaat appartement naar de huidige eengezinswoning, zonder overleg met het college. Volgens het college was te voorzien dat het gebruik van de woning op termijn problemen zou gaan opleveren gezien eisers chronische reumatische aandoening.
2.4.
In het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaren tegen het primaire besluit
gegrond verklaard, voor zover deze betrekking hebben op het aanbrengen van automatische deuropeners en de aanpassing van eisers badkamer. Eiser krijgt hiervoor alsnog een maatwerkvoorziening. Het college heeft eisers bezwaren ongegrond verklaard, voor zover deze betrekking hebben op de aanpassing van zijn slaapkamer.
2.5.
Met het besluit van 8 november 2022, verzonden op 10 november 2022, heeft het
college aan eiser een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend voor de aanpassing van de badkamer en de plaatsing van de automatische deuropeners.
Relevante wet- en regelgeving
3. De voor deze zaak relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan onderdeel uit.
Bestreden besluit
4. Het college heeft aan het bestreden besluit (samengevat) de volgende motivering ten grondslag gelegd. Volgens het college is met de verbouwing van de slaapkamer sprake van een dermate ingrijpende verbouwing dat deze het gevolg is van de verhuizing naar een inadequate woning. Het gaat daarbij niet per se om een vergelijking tussen de vorige en de huidige woning, maar met name om de vraag of eiser bij zijn verhuizing voor een andere (wel) adequate woning had kunnen kiezen. Het college heeft vooraf niet kunnen beoordelen of eisers woning aan de [adres 2] te [plaats 1] adequaat is, omdat eiser niet met het college heeft overlegd over de verhuizing en de te kiezen woning. Het college stelt dat bij eisers huidige problematiek geen sprake is van een acute onvoorziene situatie, nu hij blijkens de door hem overgelegde stukken lijdt aan een progressieve aandoening.
Standpunt eiser
5. Volgens eiser is hij ten onrechte niet gehoord door een voltallige bezwarencommissie. Verder is de secretaris die het (concept)advies voor de commissie heeft opgesteld en het advies heeft medeondertekend ook de opsteller en de ondertekenaar van het bestreden besluit. Eiser stelt dat een verslag van de hoorzitting ontbreekt, en dat het college tijdens de hoorzitting nieuwe stukken heeft ingebracht en nieuwe argumenten heeft genoemd. De nieuwe stukken zijn ook niet aan hem verstrekt. Eiser voert verder aan dat het college zich er niet (kenbaar) van heeft vergewist dat het advies van de bezwarencommissie deugdelijk tot stand is gekomen.
Volgens eiser is ook sprake van getrapte besluitvorming, omdat het college in het bestreden besluit weliswaar een maatwerkvoorziening in de vorm van deuropeners en de aanpassing van de badkamer heeft toegekend, maar geen compleet onderzoek heeft gedaan naar de ondersteuningsbehoefte en geen beslissing heeft genomen over de noodzakelijke concrete bouwkundige aanpassingen. Eiser geeft daarbij een overzicht van de gewenste aanpassingen aan zijn badkamer, onder verwijzing naar een ergonomisch advies van het [ziekenhuis] . Hij stelt verder dat ten onrechte geen voorziening is toegekend voor de aanpassing van zijn slaapkamer. Volgens eiser is sprake van bijzondere omstandigheden die noodzaken tot toepassen van de hardheidsclausule.
De procedure in bezwaar
6. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid. De rechtbank legt dat in de overwegingen hierna uit en zal daarbij puntsgewijs ingaan op de gronden van eiser die zien op de behandeling van de zaak door de bezwaarschriftencommissie.
7. Vaststaat dat eiser door twee leden van de bezwaarschriftencommissie is gehoord. Naar het oordeel van de rechtbank levert deze omstandigheid nog geen schending op van de artikelen 7:5 en 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Artikel 7:13, derde lid, van de Awb voorziet in de mogelijkheid dat het horen wordt opgedragen aan een lid of de voorzitter van de commissie, mits deze niet werkzaam is voor of onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan. [1] Daarvan is in dit geval sprake. Hoewel het horen door een deel van de commissie is geoorloofd, is wel vereist dat de voltallige commissie bij de beraadslaging en advisering wordt betrokken. [2] De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat uit het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 13 juni 2022 niet blijkt dat de voltallige commissie betrokken is geweest bij beraadslaging, nu de leden van de commissie (afgezien van de voorzitter) niet (bij naam) worden vermeld in het advies en deze leden het advies ook niet hebben ondertekend. Het bestreden besluit is in zoverre onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
8. Verder is in strijd met artikelen 7:7 en artikel 7:13, zesde lid, van de Awb geen schriftelijk verslag gemaakt van de hoorzitting. In deze artikelen is echter geen verplichting opgenomen om het verslag van de hoorzitting aan een belanghebbende toe te zenden voor het nemen van een besluit op bezwaar. [3] De rechtbank hecht er wel aan op te merken dat het doel van het maken van een verslag van een hoorzitting onder meer is dat, als beroep is ingesteld, de bestuursrechter kennis kan nemen van wat tijdens de hoorzitting is verhandeld. Het college had, gelet op artikel 8:42 van de Awb het verslag van de hoorzitting op schrift moeten stellen en samen met de overige dossierstukken aan de rechtbank moeten toezenden. Op deze wijze had eiser ingevolge art. 8:39, eerste lid, van de Awb ook kennis kunnen nemen van de voor hem relevante processtukken. Met de opmerking dat een audio-opname beschikbaar is, wordt niet voldaan aan de plicht tot verslaglegging. Dat de rechtbank en eiser kennis kunnen nemen van het verhandelde tijdens de hoorzitting is temeer van belang, nu eiser in beroep verschillende beroepsgronden heeft geformuleerd die betrekking hebben op de wijze waarop de commissie zijn bezwaren heeft behandeld. Door het ontbreken van een verslag van de hoorzitting kan ook niet worden uitgesloten dat het college – zoals eiser stelt – tijdens de hoorzitting nieuwe stukken heeft ingebracht en nieuwe argumenten heeft genoemd ter onderbouwing van zijn standpunt.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat de rol van de secretaris van de commissie voor de bezwaarschriften bij de voorbereiding van het bestreden besluit niet in strijd is met enig wettelijk voorschrift of algemeen rechtsbeginsel. Niet in geschil is dat de secretaris van de bezwaarschriftencommissie dezelfde persoon is als de behandelaar van het bezwaar. Artikel 7:13, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een adviescommissie bestaat uit een voorzitter en minimaal twee leden. Volgens dit artikel mag de voorzitter geen deel uitmaken van, en niet werkzaam zijn onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan. De Awb bepaalt dus enkel dat de voorzitter (volledig) onafhankelijk moet zijn. De eis van onafhankelijkheid geldt niet voor de secretaris van de commissie. [4] De werkwijze van het college is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet in strijd met de vereisten van onafhankelijkheid die uit de Awb voortvloeien.
10. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het college de vergewisplicht heeft geschonden. Het college heeft het bestreden besluit gebaseerd op het advies van 13 juni 2022 van de commissie voor de bezwaarschriften. In artikel 3:49 van de Awb staat dat ter motivering van een besluit of een onderdeel daarvan kan worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven. De commissie voor de bezwaarschriften heeft haar standpunt over eisers bezwaren in het advies gemotiveerd en het advies is samen met het bestreden besluit aan eiser verzonden. In het feit dat het college in het bestreden besluit voor de motivering heeft verwezen naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften en daaraan zelf geen overwegingen heeft toegevoegd ziet de rechtbank dan ook geen motiverings- of zorgvuldigheidsgebrek.
11. Gezien de in overweging 7 en 8 geconstateerde gebreken is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid. De rechtbank ziet geen aanleiding om de geconstateerde gebreken (met toepassing van artikel 6:22 van de Awb) te passeren, gelet op de navolgende inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
De inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit
12. De rechtbank gaat voorbij aan eisers beroepsgrond dat het college ten onrechte een algemene aanspraak op automatische deuropeners en aanpassing van zijn badkamer heeft toegekend, door niet te bepalen wat de omvang is van de verstrekte ondersteuning op dit punt. Het college heeft voor genoemde voorzieningen middels het besluit van 8 november 2022 namelijk een pgb toegekend ter hoogte van € 9.057,09. Eiser heeft daarom geen belang meer bij een bespreking van de beroepsgronden, voor zover die betrekking hebben op de maatwerkvoorzieningen van de automatische deuropeners en de aanpassing van de badkamer. Dan resteert het geschil over aanpassing van de slaapkamer.
13. In artikel 8, zesde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Roosendaal 2017 (de verordening) is opgenomen dat het college een aanvraag voor een maatwerkvoorziening voor een woningaanpassing afwijst, als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college. Naar het oordeel van de rechtbank is deze bepaling niet in strijd met de Wmo 2015. Uit vaste rechtspraak van de CRvB [5] volgt namelijk dat voorzieningen kunnen worden geweigerd als een burger tot een verhuizing overgaat zonder rekening te houden met zijn beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan. De gevolgen van een dergelijke handelwijze kunnen niet worden afgewenteld op de overheid.
14. Tussen partijen staat vast dat eiser is verhuisd naar de huidige woning zonder voorafgaande toestemming van het college. Ook is niet in geschil dat eisers huidige woning op dit moment ongeschikt voor hem is, gelet op zijn beperkingen. Uit de brief van de ergotherapeut van het [ziekenhuis] volgt dat eiser ten aanzien van de slaapkamer het probleem ervaart dat hij met een trippel- of rolstoel het bed niet kan bereiken, omdat de toegang te smal is en daardoor een transferafstand ontstaat van meer dan 1 meter.
15. De inhoudelijke discussie tussen partijen spitst zich toe op de vraag of het college eiser mag (blijven) tegenwerpen dat hij in 2006 is verhuisd naar een ongeschikte woning. Daarbij is van belang of ten tijde van eisers verhuizing al duidelijk was dat de woning ongeschikt voor hem was, dan wel dat dit voorzienbaar was wegens eisers progressieve aandoening (sJIA). Het college stelt dat medisch onderzoek naar deze vraag achterwege kon blijven. Hij wijst daarbij op de al beschikbare informatie uit medische adviezen van ZVN uit 2000 en van [naam] uit 2002 die zijn opgevraagd in het kader van eerdere aanvragen om voorzieningen op grond van de Wvg (zonder deze rapportages te overleggen). Daarnaast wijst het college op een ongedateerde brief van het [ziekenhuis] en een brief van de reumatoloog van 16 september 2021. Naar het oordeel van de rechtbank kon het college enkel op basis van deze stukken niet concluderen dat ten tijde van eisers verhuizing in 2006 voorzienbaar was dat hij op enig moment beperkingen zou gaan ondervinden bij het maken van transfers van meer dan 1 meter. Uit de stukken waarop het college zich baseert, kan slechts worden opgemaakt dat bij eiser sprake is van een progressieve aandoening. Deze stukken geven geen enkel inzicht in de destijds redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling van de aard en de mate van de klachten. Dat eiser zo lange tijd sinds de verhuizing (circa vijftien jaar) op dit vlak geen problemen heeft ondervonden, doet juist sterke afbreuk aan de voorzienbaarheid daarvan. De stelling van het college dat eiser zijn in 2021 opgekomen hulpvraag in 2006 had kunnen voorzien, is gezien het voorgaande onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat het bestreden besluit ook inhoudelijk onzorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. [6]
16. Wat eiser aanvoert over toepassing van de hardheidsclausule in artikel 22 van de verordening behoeft gezien het voorgaande geen bespreking meer.
Conclusie en gevolgen
17. Onder bovenstaande omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. De rechtbank beschikt niet over voldoende gegevens om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank acht, gelet op het tijdsverloop en de specifieke omstandigheden van dit geval, niet opportuun om een nader (medisch) onderzoek te (laten) doen naar de voorzienbaarheid van de hulpvraag ten tijde van de verhuizing. Dit betekent dat de verhuizing geen reden kan zijn voor afwijzing van de aanvraag om een maatwerkvoorziening in de zin van aanpassing van de slaapkamer. Een beoordeling van de aanvraag van eiser volgens artikel 2.3.5 van de Wmo 2015 heeft niet plaatsgevonden. Het college zal dit alsnog moeten doen. Het college dient daarom een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
 draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
 veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier op 9 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage – relevante wet- en regelgeving

Wmo 2015
Artikel 1.1.1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen.
Artikel 2.3.1
Het college draagt er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Artikel 2.3.2, vierde lid
Het college onderzoekt:
a.de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b.de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang.
Artikel 2.3.5, derde lid
Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Roosendaal 2017
Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening
(…).
5. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.
6. Onverminderd het bepaalde in lid 5 wijst het college een aanvraag voor een persoonsgebonden budget of een maatwerkvoorziening voor een woningaanpassing af, indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college.
Artikel 22. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere individuele gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 8 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:680.
2.Vergelijk de uitspraken van de CRvB van 21 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9009 en van 20 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:326.
3.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 14 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2354.
4.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 8 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2011.
5.Zie onder meer de uitspraken van 16 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:496 en van 22 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2603.
6.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 16 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:496.