2.5.Met het besluit van 8 november 2022, verzonden op 10 november 2022, heeft het
college aan eiser een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend voor de aanpassing van de badkamer en de plaatsing van de automatische deuropeners.
Relevante wet- en regelgeving
3. De voor deze zaak relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan onderdeel uit.
4. Het college heeft aan het bestreden besluit (samengevat) de volgende motivering ten grondslag gelegd. Volgens het college is met de verbouwing van de slaapkamer sprake van een dermate ingrijpende verbouwing dat deze het gevolg is van de verhuizing naar een inadequate woning. Het gaat daarbij niet per se om een vergelijking tussen de vorige en de huidige woning, maar met name om de vraag of eiser bij zijn verhuizing voor een andere (wel) adequate woning had kunnen kiezen. Het college heeft vooraf niet kunnen beoordelen of eisers woning aan de [adres 2] te [plaats 1] adequaat is, omdat eiser niet met het college heeft overlegd over de verhuizing en de te kiezen woning. Het college stelt dat bij eisers huidige problematiek geen sprake is van een acute onvoorziene situatie, nu hij blijkens de door hem overgelegde stukken lijdt aan een progressieve aandoening.
5. Volgens eiser is hij ten onrechte niet gehoord door een voltallige bezwarencommissie. Verder is de secretaris die het (concept)advies voor de commissie heeft opgesteld en het advies heeft medeondertekend ook de opsteller en de ondertekenaar van het bestreden besluit. Eiser stelt dat een verslag van de hoorzitting ontbreekt, en dat het college tijdens de hoorzitting nieuwe stukken heeft ingebracht en nieuwe argumenten heeft genoemd. De nieuwe stukken zijn ook niet aan hem verstrekt. Eiser voert verder aan dat het college zich er niet (kenbaar) van heeft vergewist dat het advies van de bezwarencommissie deugdelijk tot stand is gekomen.
Volgens eiser is ook sprake van getrapte besluitvorming, omdat het college in het bestreden besluit weliswaar een maatwerkvoorziening in de vorm van deuropeners en de aanpassing van de badkamer heeft toegekend, maar geen compleet onderzoek heeft gedaan naar de ondersteuningsbehoefte en geen beslissing heeft genomen over de noodzakelijke concrete bouwkundige aanpassingen. Eiser geeft daarbij een overzicht van de gewenste aanpassingen aan zijn badkamer, onder verwijzing naar een ergonomisch advies van het [ziekenhuis] . Hij stelt verder dat ten onrechte geen voorziening is toegekend voor de aanpassing van zijn slaapkamer. Volgens eiser is sprake van bijzondere omstandigheden die noodzaken tot toepassen van de hardheidsclausule.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid. De rechtbank legt dat in de overwegingen hierna uit en zal daarbij puntsgewijs ingaan op de gronden van eiser die zien op de behandeling van de zaak door de bezwaarschriftencommissie.
7. Vaststaat dat eiser door twee leden van de bezwaarschriftencommissie is gehoord. Naar het oordeel van de rechtbank levert deze omstandigheid nog geen schending op van de artikelen 7:5 en 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Artikel 7:13, derde lid, van de Awb voorziet in de mogelijkheid dat het horen wordt opgedragen aan een lid of de voorzitter van de commissie, mits deze niet werkzaam is voor of onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan.Daarvan is in dit geval sprake. Hoewel het horen door een deel van de commissie is geoorloofd, is wel vereist dat de voltallige commissie bij de beraadslaging en advisering wordt betrokken.De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat uit het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 13 juni 2022 niet blijkt dat de voltallige commissie betrokken is geweest bij beraadslaging, nu de leden van de commissie (afgezien van de voorzitter) niet (bij naam) worden vermeld in het advies en deze leden het advies ook niet hebben ondertekend. Het bestreden besluit is in zoverre onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
8. Verder is in strijd met artikelen 7:7 en artikel 7:13, zesde lid, van de Awb geen schriftelijk verslag gemaakt van de hoorzitting. In deze artikelen is echter geen verplichting opgenomen om het verslag van de hoorzitting aan een belanghebbende toe te zenden voor het nemen van een besluit op bezwaar.De rechtbank hecht er wel aan op te merken dat het doel van het maken van een verslag van een hoorzitting onder meer is dat, als beroep is ingesteld, de bestuursrechter kennis kan nemen van wat tijdens de hoorzitting is verhandeld. Het college had, gelet op artikel 8:42 van de Awb het verslag van de hoorzitting op schrift moeten stellen en samen met de overige dossierstukken aan de rechtbank moeten toezenden. Op deze wijze had eiser ingevolge art. 8:39, eerste lid, van de Awb ook kennis kunnen nemen van de voor hem relevante processtukken. Met de opmerking dat een audio-opname beschikbaar is, wordt niet voldaan aan de plicht tot verslaglegging. Dat de rechtbank en eiser kennis kunnen nemen van het verhandelde tijdens de hoorzitting is temeer van belang, nu eiser in beroep verschillende beroepsgronden heeft geformuleerd die betrekking hebben op de wijze waarop de commissie zijn bezwaren heeft behandeld. Door het ontbreken van een verslag van de hoorzitting kan ook niet worden uitgesloten dat het college – zoals eiser stelt – tijdens de hoorzitting nieuwe stukken heeft ingebracht en nieuwe argumenten heeft genoemd ter onderbouwing van zijn standpunt.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat de rol van de secretaris van de commissie voor de bezwaarschriften bij de voorbereiding van het bestreden besluit niet in strijd is met enig wettelijk voorschrift of algemeen rechtsbeginsel. Niet in geschil is dat de secretaris van de bezwaarschriftencommissie dezelfde persoon is als de behandelaar van het bezwaar. Artikel 7:13, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een adviescommissie bestaat uit een voorzitter en minimaal twee leden. Volgens dit artikel mag de voorzitter geen deel uitmaken van, en niet werkzaam zijn onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan. De Awb bepaalt dus enkel dat de voorzitter (volledig) onafhankelijk moet zijn. De eis van onafhankelijkheid geldt niet voor de secretaris van de commissie.De werkwijze van het college is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet in strijd met de vereisten van onafhankelijkheid die uit de Awb voortvloeien.
10. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het college de vergewisplicht heeft geschonden. Het college heeft het bestreden besluit gebaseerd op het advies van 13 juni 2022 van de commissie voor de bezwaarschriften. In artikel 3:49 van de Awb staat dat ter motivering van een besluit of een onderdeel daarvan kan worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven. De commissie voor de bezwaarschriften heeft haar standpunt over eisers bezwaren in het advies gemotiveerd en het advies is samen met het bestreden besluit aan eiser verzonden. In het feit dat het college in het bestreden besluit voor de motivering heeft verwezen naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften en daaraan zelf geen overwegingen heeft toegevoegd ziet de rechtbank dan ook geen motiverings- of zorgvuldigheidsgebrek.
11. Gezien de in overweging 7 en 8 geconstateerde gebreken is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid. De rechtbank ziet geen aanleiding om de geconstateerde gebreken (met toepassing van artikel 6:22 van de Awb) te passeren, gelet op de navolgende inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
De inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit
12. De rechtbank gaat voorbij aan eisers beroepsgrond dat het college ten onrechte een algemene aanspraak op automatische deuropeners en aanpassing van zijn badkamer heeft toegekend, door niet te bepalen wat de omvang is van de verstrekte ondersteuning op dit punt. Het college heeft voor genoemde voorzieningen middels het besluit van 8 november 2022 namelijk een pgb toegekend ter hoogte van € 9.057,09. Eiser heeft daarom geen belang meer bij een bespreking van de beroepsgronden, voor zover die betrekking hebben op de maatwerkvoorzieningen van de automatische deuropeners en de aanpassing van de badkamer. Dan resteert het geschil over aanpassing van de slaapkamer.
13. In artikel 8, zesde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Roosendaal 2017 (de verordening) is opgenomen dat het college een aanvraag voor een maatwerkvoorziening voor een woningaanpassing afwijst, als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college. Naar het oordeel van de rechtbank is deze bepaling niet in strijd met de Wmo 2015. Uit vaste rechtspraak van de CRvBvolgt namelijk dat voorzieningen kunnen worden geweigerd als een burger tot een verhuizing overgaat zonder rekening te houden met zijn beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan. De gevolgen van een dergelijke handelwijze kunnen niet worden afgewenteld op de overheid.
14. Tussen partijen staat vast dat eiser is verhuisd naar de huidige woning zonder voorafgaande toestemming van het college. Ook is niet in geschil dat eisers huidige woning op dit moment ongeschikt voor hem is, gelet op zijn beperkingen. Uit de brief van de ergotherapeut van het [ziekenhuis] volgt dat eiser ten aanzien van de slaapkamer het probleem ervaart dat hij met een trippel- of rolstoel het bed niet kan bereiken, omdat de toegang te smal is en daardoor een transferafstand ontstaat van meer dan 1 meter.
15. De inhoudelijke discussie tussen partijen spitst zich toe op de vraag of het college eiser mag (blijven) tegenwerpen dat hij in 2006 is verhuisd naar een ongeschikte woning. Daarbij is van belang of ten tijde van eisers verhuizing al duidelijk was dat de woning ongeschikt voor hem was, dan wel dat dit voorzienbaar was wegens eisers progressieve aandoening (sJIA). Het college stelt dat medisch onderzoek naar deze vraag achterwege kon blijven. Hij wijst daarbij op de al beschikbare informatie uit medische adviezen van ZVN uit 2000 en van [naam] uit 2002 die zijn opgevraagd in het kader van eerdere aanvragen om voorzieningen op grond van de Wvg (zonder deze rapportages te overleggen). Daarnaast wijst het college op een ongedateerde brief van het [ziekenhuis] en een brief van de reumatoloog van 16 september 2021. Naar het oordeel van de rechtbank kon het college enkel op basis van deze stukken niet concluderen dat ten tijde van eisers verhuizing in 2006 voorzienbaar was dat hij op enig moment beperkingen zou gaan ondervinden bij het maken van transfers van meer dan 1 meter. Uit de stukken waarop het college zich baseert, kan slechts worden opgemaakt dat bij eiser sprake is van een progressieve aandoening. Deze stukken geven geen enkel inzicht in de destijds redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling van de aard en de mate van de klachten. Dat eiser zo lange tijd sinds de verhuizing (circa vijftien jaar) op dit vlak geen problemen heeft ondervonden, doet juist sterke afbreuk aan de voorzienbaarheid daarvan. De stelling van het college dat eiser zijn in 2021 opgekomen hulpvraag in 2006 had kunnen voorzien, is gezien het voorgaande onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat het bestreden besluit ook inhoudelijk onzorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering.
16. Wat eiser aanvoert over toepassing van de hardheidsclausule in artikel 22 van de verordening behoeft gezien het voorgaande geen bespreking meer.
17. Onder bovenstaande omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. De rechtbank beschikt niet over voldoende gegevens om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank acht, gelet op het tijdsverloop en de specifieke omstandigheden van dit geval, niet opportuun om een nader (medisch) onderzoek te (laten) doen naar de voorzienbaarheid van de hulpvraag ten tijde van de verhuizing. Dit betekent dat de verhuizing geen reden kan zijn voor afwijzing van de aanvraag om een maatwerkvoorziening in de zin van aanpassing van de slaapkamer. Een beoordeling van de aanvraag van eiser volgens artikel 2.3.5 van de Wmo 2015 heeft niet plaatsgevonden. Het college zal dit alsnog moeten doen. Het college dient daarom een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).