In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Appellant, die in december 2018 verhuisde naar een nieuwe woning, heeft een aanvraag ingediend om zijn ligbad te vervangen door een douche, omdat hij door medische beperkingen moeite heeft met het gebruik van het bad. Het college heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat appellant had moeten rekening houden met zijn beperkingen bij de keuze van zijn nieuwe woning. Appellant heeft in bezwaar en hoger beroep aangevoerd dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar zijn situatie en dat de afwijzing niet deugdelijk is gemotiveerd.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat appellant zijn hulpvraag had kunnen voorzien. De Raad heeft vastgesteld dat de casemanager en de ergotherapeut niet adequaat hebben gereageerd op de medische situatie van appellant. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het college ook in de proceskosten van appellant is veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering en onderzoek in bestuursrechtelijke procedures.