ECLI:NL:CRVB:2013:2011
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Korting op IOAW-uitkering wegens inkomsten uit werkzaamheden als professioneel rechtsbijstandverlener
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De appellant, die sinds 20 november 2006 een uitkering ontvangt op basis van de IOAW, heeft hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke sociale dienst Midden-Langstraat. Dit besluit hield in dat de appellant inkomsten uit zijn werkzaamheden als professioneel rechtsbijstandverlener in mindering werden gebracht op zijn uitkering. De appellant betwistte de hoogte van de in mindering gebrachte inkomsten en de werkwijze van de adviescommissie die het besluit had voorbereid.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant werkzaamheden verrichtte die als op geld waardeerbare arbeid kunnen worden aangemerkt. Het dagelijks bestuur had een fictief inkomen vastgesteld op basis van de hoogte van de proceskostenvergoeding, omdat de appellant geen bewijs had geleverd van zijn werkelijke inkomsten en onkosten. De Raad oordeelde dat de werkwijze van de adviescommissie niet in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, en dat de appellant niet in zijn belangen was geschaad door de vaststelling van het fictieve inkomen.
De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het dagelijks bestuur terecht de inkomsten van de appellant had gekort op zijn uitkering. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor een veroordeling in de proceskosten, en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde.