ECLI:NL:RBZWB:2024:9213

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
24/4070 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2024, wordt het beroep van eiseres, die optreedt als bewindvoerder over de goederen van belanghebbende, behandeld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Breda om proceskosten in bezwaar te vergoeden. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder zitting, conform artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte het verzoek om proceskostenvergoeding heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de kosten voor rechtsbijstand redelijkerwijs zijn gemaakt, ondanks dat het college van mening was dat de inschakeling van professionele rechtsbijstand niet noodzakelijk was. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die stelt dat kosten van beroepsmatige rechtsbijstand in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat het college aan eiseres een proceskostenvergoeding van € 624,- moet verstrekken voor de kosten in bezwaar, en € 437,50 voor de kosten in beroep, plus het griffierecht van € 51,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4070

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2024 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] , ook handelend onder de naam [handelsnaam] ,gevestigd te [plaats] , eiseres
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[belanghebbende], uit [plaats] ,
(gemachtigde: mr. C.L.J. Beljaarts),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, het college

(gemachtigde: R. van Heugten).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van het college om proceskosten in bezwaar te vergoeden.
Geen van de partijen heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aangegeven prijs te stellen op een behandeling ter zitting. De rechtbank heeft het onderzoek daarom gesloten met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden het verzoek van eiseres om vergoeding van de proceskosten in bezwaar heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
4. Bij besluit van 2 november 2023 (het primaire besluit) heeft het college aan [belanghebbende] bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van bewindvoering. Namens eiseres, de bewindvoerder van [belanghebbende] , is bezwaar gemaakt tegen dit besluit in verband met de draagkrachtberekening en de gewijzigde inkomenssituatie van eiser.
5. Met het bestreden besluit van 24 april 2024 is het bezwaar gegrond verklaard. Het primaire besluit is gedeeltelijk herzien. De draagkrachtberekening is aangepast. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt herberekend en nabetaald. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is door het college afgewezen. Alhoewel het bezwaarschrift door een professionele rechtsbijstandverlener is ingediend, behoort het aanvragen van bijstand en het voeren van een bezwaarprocedure daarover tot de aan de bewindvoerder opgedragen taak. Noch de gemachtigde noch de bewindvoerder heeft onderbouwd waarom het bezwaar in dit geval niet door de bewindvoerder ingediend had kunnen worden. Er is dus niet gebleken dat de inschakeling van professionele juridische bijstand in dit geval noodzakelijk was, aldus het college.
Beroepsgronden
6. Eiseres wijst erop dat dezelfde kwestie onlangs aan de orde was in andere zaken waarop inmiddels door deze rechtbank is beslist. [1] Het aanvragen van bijzondere bijstand behoort tot de taken van de bewindvoerder en dat is ook gebeurd. Daarnaast is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het uitgangspunt dat kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand redelijkerwijs zijn gemaakt. Het is aan partijen zelf om te beoordelen of bezwaar of beroep wordt ingesteld en of een partij gebruik wil maken van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Verder is in dit geval geen sprake van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Het betreft niet een evidente fout in een eenvoudige zaak. In de bezwaarfase is meermaals contact geweest met het college om de draagkracht juist te laten vaststellen. Nergens blijkt uit dat het college de fout had hersteld als er geen bezwaar was gemaakt of dat er een andere rechtvaardiging is voor een verlaging van de te vergoeden proceskosten.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze zaak aan te houden in afwachting van een uitspraak van de CRvB op het hoger beroep tegen de uitspraak met nummer ECLI:NL:RBZWB:2024:2162, zoals het college heeft verzocht, en oordeelt als volgt.
8. Uit het bestreden besluit leidt de rechtbank af dat het college zich op het standpunt stelt dat de kosten voor rechtsbijstand niet redelijkerwijs gemaakt zijn, omdat het optreden in een geding behoort tot de wettelijke taken van een bewindvoerder. Het inschakelen van externe rechtsbijstand was in dit geval dan ook onnodig.
9. In geschil is of het redelijk is om voor onderhavige procedure beroepsmatige rechtsbijstand in te schakelen. In de woorden ‘redelijkerwijs heeft moeten maken’ als bedoeld in de artikelen 7:15 en 8:75 van de Awb wordt tot uitdrukking gebracht dat niet slechts de kosten zelf redelijk dienen te zijn om voor vergoeding in aanmerking te komen, maar ook dat het inroepen van rechtsbijstand redelijk moet zijn geweest (de ‘dubbele redelijkheidstoets’). [2]
10. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is het uitgangspunt dat kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden aangemerkt als redelijkerwijs te zijn gemaakt. Die kosten komen dus in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Anders dan het college meent, biedt de taak van de bewindvoerder op zichzelf geen grond om van dit uitgangspunt af te wijken. Dat betekent dat dit uitgangspunt in beginsel ook geldt als een professionele bewindvoerder die derde heeft ingeschakeld. [3]
11. Wanneer een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk moet worden gesteld, komen als regel de door hem in bezwaar of beroep gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking en zijn deze dus 'redelijk'. [4] Van deze regel kan worden afgeweken indien de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende. Daar is hier geen sprake van. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij zonder het instellen van bezwaar overgegaan zou zijn tot een nieuwe draagkrachtberekening en een herberekening van de uit te betalen bijzondere bijstand. Verder is het aan een partij zelf om te beoordelen of zij bezwaar of beroep in wil stellen en of zij daarbij gebruik wil maken van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het in dit geval om redelijkerwijs gemaakte kosten gaat. Het inschakelen van rechtsbijstand is niet onnodig geweest.

Conclusie en gevolgen

12. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover het college het verzoek om proceskostenvergoeding daarin afwijst. Zij zal bepalen dat het college daarvoor in de plaats alsnog tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar zal overgaan. Het college vergoedt één punt voor het indienen van een bezwaarschrift. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 1, omdat het bezwaarschrift over een inhoudelijk geschil gaat. Dat betekent dat het college aan eiseres € 624,- moet vergoeden.
13. Omdat het beroep gegrond is, komt eiseres ook voor een proceskostenvergoeding voor het beroep in aanmerking. Aangezien het beroep uitsluitend betrekking heeft op de vergoeding van proceskosten in bezwaar, ziet de rechtbank aanleiding om wegingsfactor ‘licht’ toe te passen. De rechtbank veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 437,50. Er wordt één punt toegekend voor het indienen van het beroepsschrift, met een wegingsfactor van 0,5. Daarnaast moet het college het griffierecht vergoeden. Dit heeft een hoogte van € 51,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover het college het verzoek om proceskostenvergoeding afwijst;
- bepaalt dat het college aan eiseres een proceskostenvergoeding verstrekt van € 624,- voor de kosten in bezwaar;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres in beroep tot een bedrag van € 437,50,-;
- bepaalt dat college het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 23 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:15
1. Voor de behandeling van het bezwaar is geen recht verschuldigd.
2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
5. Indien aan de belanghebbende in verband met het bezwaar een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, betaalt het bestuursorgaan de toe te kennen vergoeding aan de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener stelt de belanghebbende zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. De rechtsbijstandverlener doet aan de Raad voor rechtsbijstand opgave van een kostenvergoeding door het bestuursorgaan.
Artikel 8:75, eerste lid
1. De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Besluit proceskosten bestuursrecht
Artikel 1
Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, (..)
Artikel 2
1. Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld:
a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief;
b. (…);
2. (…);
3. In bijzondere omstandigheden kan van het eerste lid worden afgeweken.

Voetnoten

1.Zaaknummers BRE 23/2781 en BRE 23/2786, ECLI:NL:RBZWB:2024:2162 en BRE 23/3056, ECLI:NL:RBZWB:2024:2551.
2.Zie PG Awb II, pagina 487.
3.CRvB 30 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:949 en ECLI:NL:CRVB:2023:951, r.o. 4.4.
4.Hof Amsterdam 13 maart 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:920, r.o. 4.2.