In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2024, wordt het beroep van eiseres, die optreedt als bewindvoerder over de goederen van belanghebbende, behandeld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Breda om proceskosten in bezwaar te vergoeden. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder zitting, conform artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte het verzoek om proceskostenvergoeding heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de kosten voor rechtsbijstand redelijkerwijs zijn gemaakt, ondanks dat het college van mening was dat de inschakeling van professionele rechtsbijstand niet noodzakelijk was. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die stelt dat kosten van beroepsmatige rechtsbijstand in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat het college aan eiseres een proceskostenvergoeding van € 624,- moet verstrekken voor de kosten in bezwaar, en € 437,50 voor de kosten in beroep, plus het griffierecht van € 51,-.