ECLI:NL:RBZWB:2024:9036

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
BRE 24/7477
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag om aanvullende compensatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 december 2024, wordt het beroep van eiseres beoordeeld, die zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Dienst Toeslagen op haar aanvraag van 2 mei 2022 voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade. Eiseres had eerder een uitspraak van de rechtbank van 14 mei 2024 ontvangen, waarin werd bepaald dat de Dienst Toeslagen binnen twee weken na verzending van die uitspraak een besluit moest nemen. Eiseres stelt dat dit besluit niet is genomen, wat haar aanleiding geeft om beroep in te stellen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de Dienst Toeslagen niet binnen de gestelde termijn heeft beslist en dat er geen aanleiding is om een ingebrekestelling te vereisen, gezien de eerdere termijnen die al waren opgelegd.

De rechtbank legt de Dienst Toeslagen een termijn op van twee weken na verzending van deze uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Daarnaast wordt er een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. De rechtbank wijst de verzoeken van de Dienst Toeslagen om een lagere dwangsom af, verwijzend naar het landelijke beleid. Eiseres krijgt ook een proceskostenvergoeding van € 437,50, omdat de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt de Dienst Toeslagen op om binnen de gestelde termijn alsnog een besluit aan eiseres te verzenden. Tevens moet de Dienst Toeslagen het griffierecht van € 51,- aan eiseres vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7477

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),
en

Dienst Toeslagen, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 14 mei 2024. [1] In die uitspraak staat dat verweerder binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit aan eiseres bekend moet maken op haar aanvraag van 2 mei 2022 tot aanvullende compensatie voor werkelijke schade. Eiseres stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens haar niet heeft gedaan.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de rechtbank in de uitspraken van 23 augustus 2023 [3] en 14 mei 2024 al een termijn heeft gesteld waarbinnen verweerder een beslissing moest nemen. [4]
4. Verweerder heeft niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn een besluit genomen op de aanvraag van eiseres.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
5.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak..
5.2.
Verweerder verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2024. [5] De rechtbank ziet in deze situatie echter geen aanleiding om die lijn te volgen, omdat de rechtbank bij haar uitspraak van 23 augustus 2023 al een langere termijn heeft gegeven. In de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2024 was tevens sprake van een andere situatie (een beroep over het niet tijdig beslissen op bezwaar) dan in de zaak van eiseres (een beroep over het niet op tijd beslissen op een aanvraag), zodat al om die reden geen aanleiding bestaat om de beslistermijnen uit die uitspraak te volgen. In die uitspraak wordt ook uitdrukkelijk overwogen dat de uitspraken van de Afdeling van 23 augustus 2023 alleen ten aanzien van beroepen over het niet op tijd beslissen op bezwaar niet langer worden gevolgd. [6]
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
6. Volgens het landelijke beleid wordt in gevallen als deze, waarin verweerder na een door de rechter gestelde termijn nog steeds geen besluit heeft genomen, de dwangsom bepaald op € 250,- per dag met een maximum van € 37.500,-. Verweer verzoekt een lagere dwangsom, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2024. De rechtbank ziet geen aanleiding om in afwijking van het landelijke beleid een lagere dwangsom, zoals verzocht door verweerder met verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2024, op te leggen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, verweerder de onder 5.1 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 6 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De rechtbank ziet, anders dan de rechtbank Midden-Nederland [7] , geen aanleiding om in afwijking van de hoogste bestuursrechters [8] een lagere wegingsfactor (0,25 in plaats van 0,5), zoals verzocht door verweerder, toe te passen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit aan eiseres te verzenden;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M. Choyoua, griffier, op 31 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

2.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
6.Zie overweging 3.6 van ECLI:NL:RBROT:2024:6560.
7.Uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4482.
8.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2288 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209 waarin uit de toegekende proceskostenvergoeding blijkt dat een wegingsfactor van 0,5 is toegepast.