In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 december 2024, wordt het beroep van eiseres beoordeeld, die zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Dienst Toeslagen op haar aanvraag van 2 mei 2022 voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade. Eiseres had eerder een uitspraak van de rechtbank van 14 mei 2024 ontvangen, waarin werd bepaald dat de Dienst Toeslagen binnen twee weken na verzending van die uitspraak een besluit moest nemen. Eiseres stelt dat dit besluit niet is genomen, wat haar aanleiding geeft om beroep in te stellen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de Dienst Toeslagen niet binnen de gestelde termijn heeft beslist en dat er geen aanleiding is om een ingebrekestelling te vereisen, gezien de eerdere termijnen die al waren opgelegd.
De rechtbank legt de Dienst Toeslagen een termijn op van twee weken na verzending van deze uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Daarnaast wordt er een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. De rechtbank wijst de verzoeken van de Dienst Toeslagen om een lagere dwangsom af, verwijzend naar het landelijke beleid. Eiseres krijgt ook een proceskostenvergoeding van € 437,50, omdat de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt de Dienst Toeslagen op om binnen de gestelde termijn alsnog een besluit aan eiseres te verzenden. Tevens moet de Dienst Toeslagen het griffierecht van € 51,- aan eiseres vergoeden.