ECLI:NL:RBZWB:2024:8248

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
BRE 23/2621
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering en beoordeling van eerdere besluiten door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Wajong-uitkering beoordeeld. Eiser had eerder meerdere aanvragen gedaan, waarvan de laatste op 6 juni 2022, die door het UWV op 29 juni 2022 werd afgewezen. Het UWV handhaafde deze afwijzing in een bestreden besluit op 17 maart 2023. Eiser stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op de eerdere besluiten, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV op goede gronden had geweigerd om dit te doen. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die wezenlijk afweken van de eerdere beoordelingen en dat de medische situatie van eiser niet was veranderd. De rechtbank volgde het standpunt van de verzekeringsarts en oordeelde dat de afwijzing van de Wajong-uitkering terecht was. Eiser had geen recht op een Wajong-uitkering, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor arbeidsongeschiktheid zoals vastgelegd in de wetgeving. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde het UWV tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2621 Wajong

uitspraak van 3 december 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [plaats 1], eiser,

gemachtigde: mr. Z. van de Sande-Vis,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Het UWV heeft de aanvraag met het besluit van 29 juni 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 maart 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 5 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, en mr. J.F.C.A.M. Brouwers-Weterings namens het UWV.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. Eiser, geboren op [geboortedag] 1994, heeft meerdere malen een aanvraag gedaan voor een Wajong-uitkering.
Met het besluit van 18 april 2013 is de eerste aanvraag van eiser van 18 februari 2013 afgewezen. In dat besluit is meegedeeld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor recht op een Wajong-uitkering, omdat hij kan werken en daarmee meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen ingevolge hoofdstuk 2 van de Wajong (Wajong 2010).
Met het besluit van 21 juli 2015 is de tweede aanvraag van eiser van 8 april 2015 afgewezen, omdat zijn medische situatie niet wezenlijk is gewijzigd. Hij is nog altijd aangewezen op de beperkte mogelijkheden die bij de eerdere aanvraag zijn geformuleerd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Gezien de behandeling, die gericht is op herstel naar werk, heeft eiser ontwikkelmogelijkheden. Eisers bezwaar tegen dit besluit is op 7 oktober 2015 ongegrond verklaard. Daarbij is tevens beoordeeld of sprake is geweest van toegenomen beperkingen na het 18e levensjaar.
2. Op 6 juni 2022 heeft eiser opnieuw een aanvraag gedaan. De aanvraag is op 15 juni 2022 bij het UWV ontvangen.
Met het besluit van 29 juni 2022 heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat hij geen Wajong-uitkering kan krijgen. De overgelegde medische informatie geeft geen aanleiding om anders te oordelen dan bij de eerdere afwijzingen.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen het besluit van 29 juni 2022 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen op de besluiten van 18 april 2013 en 21 juli 2015, en de beslissing op bezwaar van 7 oktober 2015. Ook is geen sprake van toegenomen beperkingen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft geweigerd terug te komen op de eerdere besluiten van 18 april 2013 en 21 juli 2015 en de beslissing op bezwaar van 7 oktober 2015, dan wel er anderszins geen aanleiding bestaat om een Wajong-uitkering toe te kennen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV op goede gronden heeft geweigerd terug te komen van de eerdere besluiten en terecht heeft geweigerd aan eiser een Wajong-uitkering toe te kennen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Medisch onderzoek
5. Aan het bestreden besluit ligt een onderzoek door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) ten grondslag.
De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd. Eiser is bekend met een lichte verstandelijke beperking, ADHD, diabetes mellitus en een oogafwijking. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat de bij deze aanvraag overgelegde medische informatie geen wezenlijk andere informatie bevat dan al bekend was bij eerdere beoordelingen, en dat daarom niet kan worden teruggekomen op eerdere besluiten. Ook is bij eiser geen sprake van een wezenlijke verandering met toegenomen beperkingen.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd. Eiser heeft onveranderd beperkingen als gevolg van zijn aandoeningen, zoals eerder vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 maart 2013. Er is geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de belastbaarheid op het 18e jaar en/of vijf jaar nadien gewijzigd moet worden vastgesteld. Bij de tweede aanvraag is al vastgesteld dat eiser een uitkering ontvangt van de gemeente en sinds 16 februari 2015 naar de dagbesteding gaat bij [organisatie] te [plaats 2]. In bezwaar heeft eiser een rapportage van [verzekeringsarts] ingebracht. Daarin wordt volgens de verzekeringsarts b&b slechts gewezen op de al bekende gegevens onder vermelding dat deze informatie anders moet worden gewogen. Dat is geen nieuw medisch feit. Met al eisers aandoeningen is rekening gehouden en niet gesteld kan worden dat de aangenomen beperkingen onjuist zijn geweest.
Standpunt eiser
6. Eiser stelt dat het onderzoek van het UWV onzorgvuldig is geweest omdat eiser niet fysiek is gezien en een heteroanamnese ontbreekt. Hij meent primair dat hij vanaf zijn 18e jaar recht heeft op een Wajong-uitkering. Subsidiair stelt eiser dat sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden waardoor zijn recht op een Wajong-uitkering op een bepaald moment in 2013, 2015 of 2022 is ontstaan. Hij verwijst daartoe naar het rapport van 19 oktober 2022 van [verzekeringsarts] en [arbeidsdeskundige] (Expertise Instituut) en de aanvullende rapportage van 20 december 2022, en naar een brief van 16 mei 2022 van [verpleegkundig specialist] (GGZ-Rebound). Ten aanzien van de Amber-beoordeling ontbreekt volgens eiser een arbeidskundig onderzoek. Meer subsidiair verzoekt eiser de rechtbank om inschakeling van een deskundige.
Nadere reactie UWV
7. De verzekeringsarts b&b heeft naar aanleiding van eisers beroepsgronden aanvullend gerapporteerd. Zij geeft aan dat een fysiek onderzoek in 2023 geen toegevoegde waarde heeft omdat al medische gegevens over de periode 2012-2017 aanwezig zijn en meer gegevens over deze periode niet alsnog op een fysiek spreekuur kunnen worden verkregen. Eiser wijst in beroep opnieuw naar de in bezwaar overgelegde rapportages van de ingeschakelde [verzekeringsarts], waarin de medische situatie van eiser in 2013 ernstiger wordt ingeschat dan destijds is vastgesteld. Bij deze rapportage zijn echter geen relevante medische gegevens gevoegd. De AWBZ-indicatie van eiser zegt niets over de aard en ernst van ziekte en de eventueel hieruit volgende beperkingen. De verzekerings-arts b&b ziet daarom geen aanleiding om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
Wat is de strekking van de aanvraag?
8. Volgens vaste rechtspraak moet een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht; Awb), dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber), of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak). [1]
8.1.
Het UWV heeft eisers aanvraag aangemerkt als een verzoek om te beoordelen of sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden, toegenomen beperkingen in het kader van Amber en duuraanspraken. Eiser heeft gronden aangevoerd die zien op het verzoek om herziening en op de Amberbeoordeling. Ter zitting is van de zijde van eiser bevestigd dat uitsluitend deze onderdelen in geschil zijn en niet de duuraanspraak.
Terugkomen van de eerdere besluiten
Zijn er nieuwe feiten of omstandigheden?
9. Het UWV heeft toepassing gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het UWV zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [2]
9.1.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. [3]
9.2.
Bij deze beoordeling is het rechtsregime van hoofdstuk 2 van de Wajong van toepassing, omdat het verzoek om herziening ziet op de aanvraag van 18 februari 2013 en het besluit van 18 april 2013, en bij de herhaalde aanvraag van 8 april 2015 is getoetst of dit besluit van 18 april 2013 moet worden herzien [4] .
9.3.
Eiser voert aan dat hij vanaf zijn 18e jaar een noodzaak tot intensieve persoonlijke begeleiding had. Per 24 juli 2014 is aan eiser een AWBZ-beschikking (later Wlz-indicatie) ZZP 6 voor onbepaalde tijd toegekend en sinds 1 januari 2015 woont hij bij [zorgverlener] en heeft hij begeleiding en dagbesteding. Hierdoor is volgens [verzekeringsarts] sprake van een situatie van duurzaam geen benutbare mogelijkheden die vergelijkbaar is met een blijvende opname in een AWBZ-instelling. Daarnaast wijst eiser op de rapportage van Rebound van 16 mei 2022, waarin is gewezen op een vermoeden van complexe PTSS. Tevens stelt eiser dat sprake is van een slecht gereguleerde diabetes mellitus met complicaties (hypo’s en nefropathie), neuropathie en langdurige verslavingsgevoeligheid voor drugs en alcohol. Daar komt bij dat eiser zich niet kan houden aan afspraken, omdat zijn bloedsuikergehalte in de ochtend vaak niet op peil is en hij pas kan werken als dit onder controle is. Ook is hij aangewezen op vervoer van anderen en ontbreekt een duurzaam werkverband. Uit dit complex geheel van (medische) omstandigheden, in samenhang bezien, volgt volgens eiser dat hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
9.4.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van het UWV zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts b&b heeft de beschikbare medische gegevens betrokken bij haar beoordeling en gemotiveerd aangegeven waarom een fysiek onderzoek in 2023 geen toegevoegde waarde heeft ter vaststelling van eisers medische situatie op [geboortedag] 2012 (eisers 18e jaar) en de vijf jaren erna tot [geboortedag] 2017.
De rechtbank volgt het standpunt van de verzekeringsartsen, dat eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangedragen die zien op eisers medische situatie op [geboortedag] 2012 (datum in geding) dan wel de vijf jaar daarna. De informatie over de slecht gereguleerde diabetes mellitus met complicaties, verslavingsgevoeligheid en behoefte aan begeleiding waren namelijk al bekend bij de eerdere besluitvorming. De AWBZ-indicatie is van juli 2014 en is geen nieuw feit. Deze beschikking én ook de stelling van [verzekeringsarts] dat al de medische informatie in de eerdere beoordelingen niet juist dan wel onvoldoende is meegenomen, had eiser in een bezwaarprocedure tegen de besluiten van 18 april 2013 en 21 juli 2015 of een beroepsprocedure tegen de beslissing op bezwaar van 7 oktober 2015 naar voren kunnen brengen. Niet gebleken is dat eiser daartoe niet in staat was. Dat eiser (langdurig) was opgenomen, was tijdens de eerdere beoordelingen bovendien al bekend en is destijds meegewogen.
9.5.
De rechtbank stelt vast dat door de verzekeringsarts b&b en in het bestreden besluit niet is ingegaan op de brief van Rebound van 16 mei 2022. Daarmee kleeft er een gebrek aan het bestreden besluit. Ter zitting heeft de gemachtigde van het UWV het standpunt ingenomen dat ervan uitgegaan mag worden dat de verzekeringsarts b&b alle stukken gelezen heeft en heeft meegenomen in haar beoordeling. Het stuk is weliswaar nieuw, maar is geschreven door een verpleegkundig specialist (niet medicus), en het daarin benoemde vermoeden van PTSS is niet gerelateerd aan de medische situatie van eiser op de datum in geding. Met het UWV is de rechtbank van oordeel dat de brief van Rebound geen nieuw feit is dat ziet op de datum in geding. Nu eiser niet in zijn belangen is geschaad, passeert de rechtbank het gebrek in het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
9.6.
De rechtbank ziet in datgene wat eiser heeft aangevoerd evenmin aanleiding om te oordelen dat de weigering om terug te komen van de besluiten van 18 april 2013 en 21 juli 2015 en de beslissing op bezwaar van 7 oktober 2015 evident onredelijk is.
De Amberbeoordeling
Is er sprake van een Amber-situatie?
10. Bij deze beoordeling is het rechtsregime van hoofdstuk 1a van de Wajong van toepassing, gezien de aanvragen van 8 april 2015 en 6 juni 2022 en artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong, waarin is bepaald dat het recht op arbeidsondersteuning niet ontstaat als dit zou ingaan op of na 1 januari 2015 [5] .
10.1.
Van een Ambersituatie is sprake als eiser binnen 5 jaar na zijn 18e jaar duurzaam geen arbeidsvermogen heeft en dat ontbreken van arbeidsvermogen voortkomt uit dezelfde oorzaak als waardoor hij op zijn 18e jaar al beperkingen had. Deze periode van 5 jaar loopt in dit geval van [geboortedag] 2012 tot [geboortedag] 2017 (de Amberperiode).
10.2.
Het UWV heeft de beperkingen van eiser vastgesteld in de FML van 11 maart 2013. In het besluit van 18 april 2013 is een Wajong-uitkering geweigerd, omdat eiser, rekening houdend met deze beperkingen, kon werken en meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen.
10.3.
De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong niet is voldaan. De verzekeringsarts b&b wordt gevolgd in haar standpunt dat van een relevante wijziging in de beperkingen van eiser in de vijf jaren na zijn 18e verjaardag niet is gebleken. Dat eiser bij [zorgverlener] verbleef, was bekend. Niet is gebleken dat de verstandelijke beperkingen wezenlijk zijn toegenomen en evenmin dat de ADHD, ernst van de diabetes mellitus alsook de visus evident zijn verslechterd tussen 2015 en [geboortedag] 2017. Eiser heeft in 2014 een AWBZ-indicatie gekregen, waarna hij bij [zorgverlener] is gaan wonen. Het hebben van begeleiding en dagbesteding hoeft echter niet in de weg te staan aan arbeidsvermogen. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de begeleiding verder reikt dan wat in een arbeidsorganisatie door een leidinggevende of een jobcoach kan worden geboden. [6] De door eiser vermelde medische omstandigheden, waaronder de op 3 november 2017 vastgestelde neuropathie in zijn voet en het vermoeden van PTSS in 2022, zien niet op de Amberperiode. Nu geen sprake is van een relevante wijziging van eisers medische beperkingen, kan ook niet worden geoordeeld dat eiser in de Amberperiode geen arbeidsvermogen had. Zijn niet onderbouwde stelling dat hij zich niet aan afspraken kan houden, dat hij aangewezen is op vervoer van anderen en dat een duurzaam werkverband ontbreekt, maakt dit niet anders.
11. Gezien het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding een deskundige te benoemen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht heeft geweigerd terug te komen op de eerdere besluiten van 18 april 2013 en 21 juli 2015 en de beslissing op bezwaar van 7 oktober 2015. Ook anderszins bestaat geen aanleiding om een Wajong-uitkering toe te kennen.
Omdat er sprake was van een gebrek en artikel 6:22 van de Awb is toegepast, moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten.
Het UWV moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,00. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,00.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,00 aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.750,00 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 3 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:6
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Wajong
Artikel 1a:1, eerste lid
Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b.na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, tweede lid
De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
Artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder a
Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk is de ingezetene die aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen.
Artikel 2:3, tweede lid
Indien de ingezetene geen jonggehandicapte is en binnen vijf jaar na afloop van de periode van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen als gevolg van een oorzaak die reeds aanwezig was na afloop van de termijn van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, terwijl niet aannemelijk is dat de ingezetene binnen een jaar volledig zal herstellen, dan wordt de ingezetene alsnog jonggehandicapte met ingang van de dag waarop hij niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.
Artikel 2:15, vierde lid
4. Recht op arbeidsondersteuning ontstaat niet, indien dit zou ingaan op of na de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet
[1 januari 2015].

Voetnoten

3.zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2023:1767.
4.zie de uitspraak van 22 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1059.
5.zie de uitspraak van de CRVB van 22 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1059.