ECLI:NL:CRVB:2023:1767

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
22/454 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na eerstejaars ZW-beoordeling en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering na een eerstejaars ZW-beoordeling. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 september 2023 uitspraak gedaan. Appellant, die als onderhoudstimmerman werkte, was in 2015 uitgevallen wegens psychische klachten en ontving een ZW-uitkering. Deze uitkering werd beëindigd op 14 oktober 2016, omdat appellant meer dan 35% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant heeft geprobeerd terug te komen op deze beslissing door nieuwe medische informatie aan te dragen, waaronder een diagnose van obstructief slaapapneusyndroom (OSAS) door een longarts in 2019. Het Uwv heeft echter geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden.

De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd in hoger beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat de door appellant aangevoerde nieuwe medische informatie niet als nieuw feit kon worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen sprake was van evidente onredelijkheid in de beslissing om de ZW-uitkering te beëindigen. Het verzoek van appellant om schadevergoeding werd eveneens afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in medische beoordelingen en de criteria voor het aanvoeren van nieuwe feiten in bestuursrechtelijke procedures. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

22 454 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
5 januari 2022, 20/6580 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 september 2023

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2023. Appellant is verschenen, vergezeld door zijn partner. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als onderhoudstimmerman. In 2015 is appellant uitgevallen wegens psychische klachten. Het Uwv heeft aan appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is bij besluit van 13 september 2016 deze ZW-uitkering met ingang van 14 oktober 2016 beëindigd omdat appellant meer dan 35% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Het door appellant tegen deze beëindiging gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard.
1.2.
Appellant heeft met een door het Uwv op 21 januari 2020 ontvangen brief verzocht om terug te komen van het besluit van 13 september 2016. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft appellant een huisartsenjournaal overgelegd, waaruit blijkt dat op 13 december 2019 door een longarts is geconcludeerd dat bij appellant sprake is van en matig sterk obstructief slaapapneusyndroom (OSAS). Bij besluit van 5 juni 2020 is dit verzoek na onderzoek door een primaire arts afgewezen. Daarbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat appellant in zijn brief geen nieuwe informatie heeft vermeld die het Uwv tot een andere beslissing doet komen.
1.3.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 juni 2020 bij besluit van 4 december 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 november 2020 ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat de door de longarts in 2019 gestelde diagnose slaapapneu weliswaar een nieuw gegeven is, maar dat daaraan slechts een ondergeschikte betekenis toekomt omdat voor de ZW niet zozeer de diagnose van belang is, maar de beperkingen die voortvloeien uit een ziekte of een gebrek. Ten tijde van de datum in geding waren niet vermoeidheidsklachten maar klachten van duizeligheid en evenwichtsstoornissen aan de orde. Daarover heeft appellant geen nieuwe gegevens ingebracht. De in 2019 gestelde diagnose is dan ook geen nieuw feit in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.2.
Ook de door appellant overgelegde stukken van de Sociale Dienst Drechtsteden kunnen
niet worden aangemerkt als nieuw feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Het rapport en het besluit waarbij aan appellant ontheffing is verleend van de arbeidsverplichtingen zijn
gedateerd op 11 respectievelijk 12 april 2016 en zijn door appellant ook in bezwaar, zij het niet volledig, naar voren gebracht, zodat het reeds hierom geen nieuw feit is. Het enkele feit
dat appellant deze stukken nu eerst volledig heeft overgelegd, maakt dat niet anders. Daarnaast zeggen de stukken, daargelaten dat die betrekking hebben op en ander wettelijk kader dan de ZW, niets over de beperkingen en belastbaarheid van appellant op
14 oktober 2016. De ontheffing is aan appellant verleend vanwege dringende redenen van sociale aard en psychische aard.
2.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Appellant heeft niet gesteld, en de rechtbank is ook niet gebleken, dat het besluit van 13 september 2016 desondanks evident onredelijk is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, kort samengevat, aangevoerd dat het Uwv een onzorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. Appellant is van mening dat de vaststelling dat hij lijdt aan slaapapneu (OSAS) moet worden aangemerkt als nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb en dat het Uwv hierin aanleiding had moeten zien om terug te komen van zijn besluit van 13 september 2016. Volgens appellant was de slaapapneu al in 2016 aanwezig en vormt deze een verklaring voor zijn toen reeds aanwezige (vermoeidheids)klachten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geding is de afwijzing van het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 13 september 2016, waarbij de ZW-uitkering van appellant met ingang van 14 oktober 2016 is beëindigd omdat hij meer dan 35% van zijn maatmaninkomen kon verdienen.
4.2.
Het Uwv heeft op het verzoek van appellant beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.3.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4.
De grond van appellant dat het Uwv een onzorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht, slaagt niet. De primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben op basis van dossieronderzoek kennisgenomen van alle medische stukken, waaronder de eerdere verzekeringsgeneeskundige rapporten zoals het rapport dat is opgemaakt in het kader van de EZWb. De primaire arts heeft een telefonisch gesprek gehad met appellant. Door beide verzekeringsartsen is de informatie van de huisarts en behandelaars, waaronder de informatie van de longarts, zorgvuldig in hun oordeelsvorming betrokken.
4.5.
De grond van appellant dat het feit dat bij hem slaapapneu (OSAS) is vastgesteld moet worden aangemerkt als een nieuw feiten of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb, slaagt niet. De primaire arts heeft in het rapport van 4 juni 2020 overwogen dat bij het doornemen van het oude dossier, sinds 2015 de vermoeidheidsklacht bij herhaling terugkomt in de verslagen. Wel steeds in relatie met burn-out of spanningsklachten en/of evenwichts- of duizeligheidsklachten. In het ZW-consult van november 2015 wordt evenwel expliciet benoemd dat appellant geen vermoeide of uitgeputte indruk maakt tijdens het spreekuur. In de hoorzitting van bezwaar van oktober 2016 wordt de vermoeidheid zijdelings genoemd na bepaalde inspanningen. In geen enkel verslag wordt melding gemaakt van ernstige vermoeidheid, of worden klachten en symptomen genoemd die (moeten doen) denken aan OSAS. Ook in de ingebrachte bezwaren door appellant tegen de verschillende betwiste beslissingen, zijn deze symptomen niet te herkennen. In het huisartsenjournaal is terug te zien dat er in 2016 vermoeidheidsklachten worden genoemd, dat er daarna in 2017 en 2018 geen belangrijke contacten zijn geweest met de huisarts en dat pas eind 2019 de huisarts door de specifieke klachten van appellant op het spoor van OSAS wordt gezet. De aanvullende analyse door de longarts leidt dan tot de conclusie van een matig ernstige OSAS. Dit maakt, aldus de primaire arts, dat het minder aannemelijk is dat er ten tijde van die beoordeling(en) al sprake zou zijn geweest van OSAS. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens het rapport van 27 november 2020 geen aanleiding gevonden om af te wijken van het standpunt van de primaire arts. Gelet op het voorgaande, is het standpunt van het Uwv dat appellant aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, juist. Dit kan de afwijzing van het verzoek om terug te komen van het besluit van 13 september 2016 in beginsel dragen.
4.6.
Ter beoordeling ligt dan nog voor of wat appellant heeft aangevoerd, aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. In de stukken zijn geen aanwijzingen gevonden voor evidente onredelijkheid. Evidente onredelijkheid is ook niet gesteld of onderbouwd door appellant.
4.7.
Uit 4.4 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. In het voorgaande ligt besloten dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2023.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) D. Schaap