In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek van appellant om terug te komen van een eerder besluit van het Uwv. Appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkte, had zich in 2011 ziekgemeld met psychische klachten en ontving een WIA-uitkering. In 2018 beëindigde het Uwv deze uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft sindsdien meerdere keren geprobeerd om zijn uitkering te herzien, maar het Uwv heeft telkens geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.
Het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 20 februari 2018 werd afgewezen, omdat het Uwv vond dat het onderzoek naar de gezondheidstoestand van appellant zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische feiten waren die aanleiding gaven tot herziening. De rechtbank Zutphen had eerder het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, waaronder de stelling dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig was, omdat het telefonisch had plaatsgevonden en zijn echtgenote het gesprek had gevoerd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de gronden van appellant niet overtuigend waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om te concluderen dat het bestreden besluit evident onredelijk was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.