ECLI:NL:RBZWB:2024:8157
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar en beroep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 november 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, en voor de jaren 2008 tot en met 2012 een aanslag IB/PVV. De inspecteur verklaarde de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank. De rechtbank ontving het beroepschrift op 22 november 2021, waarbij belanghebbende stelde dat zij de uitspraak op bezwaar pas op 19 oktober 2021 had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de uitspraak op bezwaar op 25 maart 2019 was verzonden, waardoor het beroep ontvankelijk werd verklaard.
Vervolgens beoordeelt de rechtbank of de inspecteur de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank constateert dat de inspecteur niet heeft voldaan aan zijn verplichting om relevante gedingstukken in te brengen, en besluit de zaken terug te verwijzen naar de inspecteur voor inhoudelijke behandeling. Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op een vergoeding van immateriële schade vanwege de lange duur van de bezwaar- en beroepsprocedure. De rechtbank berekent deze vergoeding op basis van de overschrijding van de redelijke termijn en komt tot een totaalbedrag van € 4.500, waarvan € 2.790 voor rekening van de inspecteur en € 1.710 voor rekening van de Staat.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraken op bezwaar, en draagt de inspecteur op nieuwe uitspraken op bezwaar te nemen. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot het betalen van het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende.