ECLI:NL:RBZWB:2024:8157

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
21/5040 tot en met 21/5045
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar en beroep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 november 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, en voor de jaren 2008 tot en met 2012 een aanslag IB/PVV. De inspecteur verklaarde de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank. De rechtbank ontving het beroepschrift op 22 november 2021, waarbij belanghebbende stelde dat zij de uitspraak op bezwaar pas op 19 oktober 2021 had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de uitspraak op bezwaar op 25 maart 2019 was verzonden, waardoor het beroep ontvankelijk werd verklaard.

Vervolgens beoordeelt de rechtbank of de inspecteur de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank constateert dat de inspecteur niet heeft voldaan aan zijn verplichting om relevante gedingstukken in te brengen, en besluit de zaken terug te verwijzen naar de inspecteur voor inhoudelijke behandeling. Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op een vergoeding van immateriële schade vanwege de lange duur van de bezwaar- en beroepsprocedure. De rechtbank berekent deze vergoeding op basis van de overschrijding van de redelijke termijn en komt tot een totaalbedrag van € 4.500, waarvan € 2.790 voor rekening van de inspecteur en € 1.710 voor rekening van de Staat.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraken op bezwaar, en draagt de inspecteur op nieuwe uitspraken op bezwaar te nemen. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot het betalen van het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/5040 tot en met 21/5045

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de in een geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van de inspecteur met dagtekening 25 maart 2019 (de uitspraak op bezwaar).
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en voor de jaren 2008 tot en met 2012 een aanslag IB/PVV opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

Beroep ontvankelijk?
2. De rechtbank beoordeelt eerst of het beroep ontvankelijk is.
2.1.
De rechtbank heeft het beroepschrift van belanghebbende op 22 november 2021 ontvangen.
2.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat zij de uitspraak op bezwaar pas heeft ontvangen als bijlage bij een brief van de ontvanger met dagtekening 19 oktober 2021. Verder betoogt belanghebbende dat de inspecteur het verkeerde adres heeft vermeld op de uitspraak op bezwaar. Volgens belanghebbende heeft zij daarom tijdig beroep ingediend.
2.3.
De inspecteur betoogt dat de uitspraak op bezwaar op 25 maart 2019 naar het in het BRP geregistreerde adres van belanghebbende is verzonden, zodat redelijkerwijs niet aan de ontvangst van de uitspraak op bezwaar hoeft te worden getwijfeld. Verder heeft de inspecteur gesteld dat het aan belanghebbende zelf is te wijten als sprake is van een onjuiste adressering.
2.4.
De rechtbank overweegt dat indien belanghebbende, zoals in dit geval, stelt dat een schriftelijk besluit van de inspecteur haar niet (op een bepaalde datum) heeft bereikt, in die stelling een betwisting van de verzending van dat besluit (op die bepaalde datum) ligt begrepen. In dat geval dient de inspecteur die verzending aannemelijk te maken. De inspecteur moet aannemelijk maken dat de uitspraak op bezwaar aan een postvervoerbedrijf ter verzending is aangeboden. [1] De inspecteur heeft geen verzendadministratie van de verzending van de uitspraak op bezwaar overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de uitspraak op bezwaar op 25 maart 2019 naar belanghebbende is verzonden. Het is de rechtbank voorts niet gebleken dat belanghebbende eerder dan 19 oktober 2021 bekend is geworden met de uitspraak op bezwaar, zodat de termijn voor het indienen van het beroepschrift op 30 november 2021 is geëindigd. Nu de rechtbank het beroepschrift op 22 november 2021 heeft ontvangen, is het beroepschrift tijdig ingediend. Het beroep is dus ontvankelijk.
Bezwaar ontvankelijk?
2.5.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of de inspecteur de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.6.
Vaststaat dat de inspecteur niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de relevante gedingstukken in te brengen [2] . Ter zitting is met partijen afgestemd dat de rechtbank daarom de zaken terugwijst naar de inspecteur om deze alsnog inhoudelijk te behandelen.
Immateriëleschadevergoeding
3. Belanghebbende heeft terecht aanspraak gemaakt op een vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van de bezwaar- en beroepsfase. De vergoeding wordt als volgt berekend. [3]
3.1.
Mede gelet op de beroepsgronden, hebben de zaken met nummers 21/5040 tot en met 21/5045 in hoofdzaak betrekking op hetzelfde onderwerp. Nu de zaken bovendien in de bezwaar- en beroepsfase (nagenoeg) gezamenlijk zijn behandeld, bestaat voor de zaken gezamenlijk recht op een vergoeding van eenmaal € 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden.
3.2.
Gelet op de datum waarop het eerste bezwaarschrift (met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2007) is ontvangen (8 maart 2013) en de datum van deze uitspraak (27 november 2024) hebben de bezwaar- en beroepsprocedure tezamen afgerond elf jaar en een negen maanden geduurd. De redelijke termijn is als uitgangspunt twee jaar.
3.3.
De inspecteur heeft, met instemming van belanghebbende, de behandeling van de bezwaarschriften aangehouden in afwachting van een rechterlijke beslissing over de aanslagen IB/PVV 2006 en 2007. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een bijzondere omstandigheid die de redelijke behandeltermijn verlengt. De Hoge Raad heeft op 22 oktober 2018 uitspraak gedaan over de aanslagen IB/PVV 2006 en 2007. Dit betekent dat een periode van afgerond vijf jaar en zeven maanden buiten beschouwing dient te blijven bij de bepaling van de overschrijding van de redelijke termijn. Er is dus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van vier jaar en twee maanden. Omdat sprake is van samenhang dient eenmaal het tarief van € 500 per (gedeelte van een) half jaar gehanteerd te worden. Gelet op de termijnoverschrijding bedraagt de vergoeding € 4.500. Hiervan komt € 2.790 voor rekening van de inspecteur en € 1.710 voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond.
4.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
4.2.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De rechtbank past een lichte wegingsfactor toe omdat het beroep alleen gegrond is omdat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. [4] De vergoeding bedraagt in totaal € 875. De rechtbank kent geen vergoeding voor de bezwaarfase toe omdat de rechtbank niet is gebleken dat belanghebbende daarom heeft verzocht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- draagt de inspecteur op een nieuwe uitspraken op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 1.710;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 2.790;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 875 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 27 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:59.
2.Artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht
3.Zie het overzichtsarrest Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252 en Hoge Raad 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:154, r.o. 2.4.3 en 2.4.4.
4.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 7 augustus 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2524.