ECLI:NL:RBZWB:2024:7653

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
BRE 22/2403
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar

Op 6 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank beoordeelt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, die op 4 april 2022 het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk had verklaard. De belanghebbende ontving op 3 maart 2022 een brief van de Belastingdienst, waartegen hij bezwaar wilde maken. De rechtbank oordeelt dat de brief geen voor bezwaar vatbare beschikking is, waardoor het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

De rechtbank behandelt ook de wrakingsverzoeken van de belanghebbende, die op 25 september 2024 zijn ingediend. De rechtbank concludeert dat de wrakingsverzoeken misbruik van procesrecht vormen, omdat de belanghebbende geen voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn veronderstelde vooringenomenheid van de rechters. De rechtbank heeft de wrakingsverzoeken dan ook gepasseerd.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2403

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 november 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 4 april 2022.
1.1.
Belanghebbende heeft op 3 maart 2022 een brief ontvangen van de Belastingdienst (de brief).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting meerdere verzoeken gedaan om aanhouding en verdaging van de zitting. Deze verzoeken zijn afgewezen.
1.5.
Belanghebbende heeft op 25 september 2024 wrakingsverzoeken ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 25 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] . Belanghebbende was niet aanwezig.
1.7.
Bij bericht dat na afloop van de zitting is ingediend, heeft belanghebbende wederom een wrakingsverzoek gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Tevens beoordeelt de rechtbank of de inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en is er geen sprake van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Met dagtekening 3 maart 2022 heeft belanghebbende een brief ontvangen van de Belastingdienst (de brief). Hierin staat, voor zover hier van belang, het volgende:

Ik breng u door middel van deze brief op de hoogte van mijn besluit om alle pogingen te staken om tot de-escalatie te komen ten aanzien van de wijze waarop u en de Belastingdienst MKB Maastricht met elkaar omgaan in de behandeling van de door u ingediende aangiften Inkomstenbelasting en Omzetbelasting 2014 tot en met 2018.”
4.1.
Het bezwaar van belanghebbende tegen de brief is kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief geen voor bezwaar vatbare beschikking is en hiertegen geen bezwaar kan worden gemaakt.
4.2.
In de zaak met zaaknummer 22/1437 – die gelijktijdig met de onderhavige zaak behandeld is op zitting – heeft belanghebbende op 17 september 2024 een wrakingsverzoek ingediend. De wrakingskamer heeft op 23 september 2024 het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard. In de beslissing van de wrakingskamer is onder meer het volgende opgenomen:

Wrakingsverbod
4.8.
Aangezien verzoeker op hetzelfde moment meerdere wrakingsverzoeken heeft gedaan op dezelfde gronden (zie ook C/02/426713 HA RK 24-176), stelt de wrakingskamer vast dat verzoeker misbruik heeft gemaakt van het instrument tot wraking. Verzoeker heeft in zijn wrakingsverzoeken niet nader gemotiveerd waaruit de veronderstelde vooringenomenheid van de rechters bestaat anders dan dat hij zich niet kan vinden in de afwijzing van zijn aanhoudingsverzoek. De wrakingskamer ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen.

Beoordeling

Vooraf

Uitstelverzoeken
5. Belanghebbende heeft meerdere verdagingsverzoeken ingediend en gesteld dat het voor hem niet mogelijk is om bij de zitting aanwezig te zijn in verband met zijn agenda en verantwoordelijkheden binnen zijn dienstbetrekking. Tevens heeft belanghebbende geklaagd dat in de uitnodiging stond dat voor de behandeling van zijn zaken 60 minuten is gepland en dat volgens hem 60 minuten te kort is om alle zaken die op de zitting waren gepland, te behandelen.
5.1.
In de brief van de rechtbank waarin het eerste uitstelverzoek is afgewezen, is aan belanghebbende toegelicht dat na de zaken van belanghebbende geen andere zaken op zitting zijn gepland zodat voor de behandeling van belanghebbendes zaken voldoende tijd beschikbaar was. In die omstandigheid op zich, ziet de rechtbank dus geen aanleiding voor het uitstellen van de zitting. Verder heeft belanghebbende niet voldoende onderbouwd (met schriftelijke stukken) waarom het voor hem niet mogelijk was om bij de zitting aanwezig te zijn en waarom hij niet eerder had kunnen verzoeken om uitstel. Om die reden heeft de rechtbank zijn verzoeken om verdaging van de zitting afgewezen. De rechtbank heeft daarbij in acht genomen dat de aankondiging van de zitting tijdig heeft plaatsgevonden. Tevens heeft de rechtbank meegewogen dat het doorgaans voor een werknemer mogelijk is om verlof te nemen voor vooraf bekende privé-aangelegenheden, waaronder het bijwonen van een zitting bij de rechtbank. Ook de overige redenen – het niet afstemmen van verhinderdata of de wens om een compromis te treffen – zijn in dit geval niet voldoende overtuigend dan wel zwaarwegend dat de rechtbank – afgewogen tegen onder meer het belang van een doelmatige procesgang – aanleiding zag om uitstel te verlenen.
Passeren wrakingsverzoek
5.2.
Belanghebbende heeft in één van de zaaknummers een wrakingsverzoek ingediend (zie 4.2). Op de dag van de zitting heeft belanghebbende nogmaals wrakingsverzoeken ingediend in alle te behandelen zaken (zie 1.7).
5.3.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om de wrakingsverzoeken te passeren met inachtneming van de uitspraak van de wrakingskamer (zie 4.2). Naar het oordeel van de rechtbank kan zij zelf – en niet de wrakingskamer – beslissen op het wrakingsverzoek omdat sprake is van ‘uitzonderlijke omstandigheden’ als bedoeld in het arrest van de strafkamer van de Hoge Raad. [1] De rechtbank acht hiervoor van belang dat het procesverloop in de onderhavige zaken identiek is aan het procesverloop van zaaknummer 22/1437, er een wrakingsverbod is opgelegd in de zaak 22/1437 en de gronden van de wraking vergelijkbaar zijn met de gronden van de zaak 22/1437. De rechtbank heeft daarbij tevens acht geslagen op de omstandigheid dat belanghebbende zeer kort voorafgaand aan zittingen van 17 september 2024 en 3 februari 2021 eveneens wrakingsverzoeken heeft ingediend omdat zijn uitstelverzoeken niet zijn gehonoreerd, welke wrakingsverzoeken ook als kennelijk ongegrond zijn afgewezen. [2] Alles afwegende is de rechtbank dan ook van oordeel dat belanghebbende misbruik maakt van zijn bevoegdheid tot wraking, welk misbruik zou leiden tot een onaanvaardbare verstoring van de goede procesorde. [3]
Nadere stukken
5.4.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een e-mail verzonden aan de rechtbank. Dit bericht heeft de behandelend rechters pas na het sluiten van het onderzoek ter zitting bereikt. Tevens heeft belanghebbende na het sluiten van het onderzoek ter zitting stukken ingediend. De rechtbank heeft in de voornoemde stukken geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen.

Inhoudelijk

5.5.
In het belastingrecht geldt een gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Dat betekent dat alleen bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld tegen beslissingen die in de belastingwetgeving zijn aangemerkt als voor bezwaar vatbaar. [4] De brief is niet als zodanig aan te merken. De inspecteur heeft het bezwaar dan ook terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
5.6.
De rechtbank overweegt verder dat al het overige wat belanghebbende heeft aangevoerd niet tot een ander oordeel leidt. Voor zover die klachten inhouden dat de inspecteur bij zijn taakuitoefening de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden, kunnen deze niet slagen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, mr. drs. S.J. Willems-Ruesink en mr. J.A. den Braber-Riemens, leden, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 6 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 16 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:370.
2.Zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 23 september 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:6627 en Rechtbank Zeeland-West-Brabant 12 februari 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:693.
3.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6065 en Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770.
4.Artikel 26, eerste lid, van de AWR.