ECLI:NL:RBZWB:2024:7388

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 22/964
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten en vergoeding immateriële schade in belastingzaak

Op 30 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke zaak tussen de inspecteur van de belastingdienst en een belanghebbende uit Spanje, vertegenwoordigd door mr. F.A. Piek. De rechtbank beoordeelt de verzoeken van de belanghebbende om veroordeling van de inspecteur in de proceskosten, na de intrekking van haar beroepen tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 17 januari 2022. De belanghebbende trok haar beroepen in omdat de inspecteur op 15 december 2023 tegemoet was gekomen aan haar bezwaren, die betrekking hadden op belastingaanslagen voor loonbelasting, omzetbelasting en vennootschapsbelasting over verschillende tijdvakken.

De rechtbank heeft de inspecteur in de gelegenheid gesteld te reageren op de verzoeken om proceskostenveroordeling en doet zonder zitting uitspraak. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur aan de belanghebbende tegemoet is gekomen en kent haar een proceskostenvergoeding toe van € 2.625, berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld tot betaling van een vergoeding van immateriële schade van € 1.500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep in beginsel twee jaar bedraagt, maar dat in dit geval bijna 39 maanden zijn verstreken.

De rechtbank bepaalt dat de belanghebbende recht heeft op een vergoeding van rente indien de immateriële schadevergoeding en/of de proceskostenvergoeding niet tijdig wordt uitbetaald. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/964 t/m 22/992, 22/993 t/m 22/996 en 22/997 en 22/998

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats] , Spanje, belanghebbende,
(gemachtigde: mr. F.A. Piek),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de verzoeken van belanghebbende om een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten. Belanghebbende heeft deze verzoeken gedaan bij de intrekking van haar beroepen tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 17 januari 2022. Zij heeft de beroepen ingetrokken omdat de inspecteur op 15 december 2023 tegemoet is gekomen. Het beroep zag op de belastingaanslagen loonbelasting, omzetbelasting en vennootschapsbelasting over verschillende tijdvakken.
1.1.
De rechtbank heeft de inspecteur in de gelegenheid gesteld te reageren op de verzoeken om veroordeling in de proceskosten.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op de verzoeken om proceskostenveroordeling. [1]

Procesverloop

2. Belanghebbende heeft in bezwaren gemaakt tegen de hierboven bovengenoemde belastingaanslagen.
2.1.
De inspecteur heeft met één brief de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen heeft belanghebbende beroep ingesteld.
2.2.
De rechtbank heeft de beroepen op een regiezitting behandeld. De rechtbank heeft met tussenuitspraak van 30 juni 2023 de inspecteur in de gelegenheid gesteld om gebreken te herstellen en de rechtbank te laten weten of en in hoeverre er reden is voor wijziging van de uitspraken op bezwaar.
2.3.
De inspecteur heeft vervolgens op 15 december 2023 bij uitspraak op bezwaar de bezwaren gegrond verklaard en de belastingaanslagen alsmede de beschikkingen belastingrente en boeten vernietigd. Tevens zijn bezwaarkostenvergoedingen en vergoedingen voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandeltermijn toegekend.
2.4.
Belanghebbende heeft naar aanleiding van de uitspraak op bezwaar van 15 december 2023 de beroepen ingetrokken en verzocht om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten voor de bezwaar- en beroepsprocedure, vergoeding van het griffierecht alsmede vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandeltermijn. Belanghebbende maakt tevens aanspraak op vergoeding van rente bij het niet tijdig uitbetalen van die bedragen.

Beoordeling rechtbank

Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is de inspecteur aan belanghebbende tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of de inspecteur geheel of gedeeltelijk aan belanghebbende is tegemoetgekomen. Gelet op de uitspraken op bezwaar is de inspecteur aan belanghebbende tegemoetgekomen.
Welk bedrag aan proceskosten moet de inspecteur aan belanghebbende vergoeden?
5. De rechtbank kent belanghebbende alleen een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase toe. De inspecteur heeft in de uitspraken op bezwaar beslist op de verzochte bezwaarkostenvergoedingen. Door het intrekken van de beroepen zijn die beslissingen onherroepelijk vast komen te staan. [3] De rechtbank wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toe. Belanghebbende krijgt een vergoeding van die proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Omdat er sprake is van samenhang wordt slechts eenmaal een proceskostenvergoeding toegekend, waarbij wel een factor 1,5 wegens samenhang wordt toegepast. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.625.
6. Om de volgende reden is volgens de rechtbank sprake van samenhang tussen alle genoemde zaken van belanghebbende. In beroep is voor alle belastingsoorten in dezelfde algemene bewoordingen een rechtsmiddel ingesteld door dezelfde gemachtigde en zijn de verschillende beroepen (nagenoeg) gelijktijdig behandeld. Zoals de rechtbank ook in haar tussenuitspraak heeft vastgesteld, lijkt de gang van steeds erg op elkaar en zijn steeds algemene stellingen ingenomen. Dat geldt zowel voor het inhoudelijke geschilpunt (over de vraag of belanghebbende belastingplichtig is) als over de ontvankelijkheid van de bezwaren.
Krijgt belanghebbende een vergoeding van het griffierecht?
7. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur verplicht is het door belanghebbende betaalde griffierecht van eenmaal € 365,- te vergoeden. [4] Belanghebbende moet zich hiervoor dan ook tot de inspecteur wenden.
Beoordeling verzoek om immateriëleschadevergoeding
8. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Het verzoek om schadevergoeding wordt beoordeeld aan de hand van de uitgangspunten in de jurisprudentie van de Hoge Raad [5] . Daarbij neemt de rechtbank ook in dit verband samenhang aan tussen de zaken, aangezien deze – zoals hiervoor is toegelicht – (nagenoeg) gelijktijdig zijn behandeld en in hoofdzaak zien op hetzelfde onderwerp (de ontvankelijkheid van bezwaren en de belastingplicht van belanghebbende) dan wel voorwerpen van geschil zijn die met elkaar samenhangen. [6] De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het (oudste) bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat het oudste bezwaarschrift op 7 oktober 2020 bij de inspecteur is ontvangen. Het beroep is ingetrokken op 4 januari 2024, wat aan is te merken als de beëindiging van het geschil. Sinds de indiening van het bezwaarschrift tot de intrekking van het beroep is een periode van bijna 39 maanden verstreken. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.500. Omdat de bezwaarfase afgerond 39 maanden heeft geduurd en daarmee 15 maanden te lang, komt de volledige overschrijding voor rekening van de inspecteur. De rechtbank kent derhalve een vergoeding van immateriële schade toe van € 1.500. Aangezien de inspecteur bij de uitspraak op bezwaar reeds schadevergoedingen wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft toegekend die dat bedrag ruimschoots overstijgen, bepaalt de rechtbank dat eventueel in dat verband uitbetaalde bedragen in mindering komen op dat wat de inspecteur naar aanleiding van deze uitspraak moet betalen.
Rentevergoeding
9. De rechtbank bepaalt – gelet op belanghebbendes verzoek daartoe – dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van rente indien de immateriëleschadevergoeding en/of de proceskostenvergoeding niet aan belanghebbende wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak. De rechtbank beslist – ondanks dat belanghebbende zich daartoe voor tot de inspecteur moet wenden – vanuit doelmatigheidsoverwegingen evenzo voor de vergoeding van het griffierecht, gelet op de omstandigheid dat er voor de inspecteur een wettelijke verplichting bestaat om die rente te vergoeden. [7]

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.625 aan proceskosten aan belanghebbende;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.500, waarbij eventueel betaalde bedragen in verband met de door de inspecteur toegekende immateriëleschadevergoeding daarop in mindering strekken;
- beslist dat, indien de immateriëleschadevergoeding, de proceskostenvergoeding en/of de vergoeding van griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 30 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Zie Gerechtshof Amsterdam, 10 juli 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2338
4.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.
5.Vgl. Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252
6.Zie Hoge Raad 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:586.
7.Vgl. Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358.