ECLI:NL:GHAMS:2018:2338

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
17/00344
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding na intrekking van beroep in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de proceskostenvergoeding na intrekking van een beroep door belanghebbende. De zaak betreft een geschil tussen belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Veldhuisen, en de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 264.000, welke waarde na bezwaar werd verlaagd tot € 215.000 en later tot € 190.000. Belanghebbende trok zijn beroep in en verzocht om vergoeding van proceskosten. De rechtbank kende een proceskostenvergoeding van € 495 toe, maar belanghebbende was het niet eens met de afwijzing van andere kostenposten die hij had ingediend.

In hoger beroep was de kern van het geschil of de rechtbank zonder zitting uitspraak mocht doen en of belanghebbende recht had op vergoeding van de door hem gemaakte kosten. Het Hof oordeelde dat de rechtbank niet had mogen afzien van een zitting, omdat er nieuwe stukken waren ingediend door de heffingsambtenaar. Het Hof oordeelde dat de klacht van belanghebbende over het niet houden van een zitting gegrond was.

Wat betreft de proceskostenvergoeding oordeelde het Hof dat de kosten voor de factuur van Kadasterdata niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat dit geen openbaar register is. De kosten voor de factuur van het Kadaster werden ook niet vergoed, omdat deze kosten in de bezwaarfase waren gemaakt. Echter, de kosten voor de deskundigenrapportage werden wel toegewezen, omdat belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat deze kosten in verband stonden met de procedure. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, inclusief griffierechten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 17/00344
10 juli 2018
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: G. Veldhuisen
tegen de uitspraak van 31 mei 2017 in de zaak met kenmerk HAA 17/450 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering
onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [de woning] voor het jaar 2016 vastgesteld op € 264.000.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak de vastgestelde
waarde verminderd tot € 215.000 en een kostenvergoeding toegekend ten bedrage van € 246.
1.3.
Na daartegen ingesteld beroep heeft de heffingsambtenaar de waarde verminderd tot € 190.000. Belanghebbende heeft vervolgens het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 31 mei 2017 de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 495.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 12 juli
2017, aangevuld bij brief van 24 augustus 2017. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 18 juni 2018 is bij het Hof een nader stuk van belanghebbende ingekomen.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2018. Verschenen zijn de
gemachtigde voornoemd en, namens de heffingsambtenaar, B. Verhagen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.
2.2.
Bij beschikking van 29 februari 2016 is de waarde voor het object [de woning] door de heffingsambtenaar vastgesteld op € 264.000. Belanghebbende heeft deze waarde bestreden en een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak op bezwaar van 12 december 2016 is de waarde van het object verlaagd tot op € 215.000. De heffingsambtenaar heeft daarbij een kostenvergoeding op de voet van artikel 7:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegekend ten bedrage van € 246.
2.3.
Bij brief van 23 februari 2017 heeft belanghebbende daartegen beroep aangetekend. In beroep bepleit hij een waarde van € 190.000. In het beroepschrift is, voor zover hier van belang, vermeld:
(…)
7. In de aanvullende gronden bezwaar d.d. 07-12-2016 heeft eiser aangegeven dat er ook separaat kosten zijn gemaakt voor uittreksels en het raadplegen van het register bij het Kadaster. Een kopie van de factuur daarvan ad € 42,20 is destijds bijgevoegd met verzoek om vergoeding daarvan. Verweerder heef hier echter geen gehoor aan gegeven (…). Alsnog wil eiser in deze procedure een verzoek doen om vergoeding van deze separaat gemaakte kosten.
(…)
2.4.
Bij brief van 1 mei 2017 heeft belanghebbende, omdat de heffingsambtenaar volledig aan zijn grieven tegemoet was gekomen, zijn beroepschrift ingetrokken onder indiening van een verzoek tot een veroordeling in de proceskosten (ex artikel 8:75a Awb). Daarbij heeft belanghebbende een ‘formulier proceskosten’ met bijlagen ingediend. Dit formulier vermeldt, voor zover hier van belang, de volgende kosten:
25-06-16 Factuur Kadasterdata 201606372; waarderapport € 39,90
27-06-16 Factuur Kadaster 9007602247; uittreksels + woningtransacties € 42,20
16-02-17 Faktuur van Velsen WOZ-taxateur 2017026; deskundigenrapportage€ 121,00Totaal € 203,10
2.5.
Bij brief van 4 mei 2017 heeft de rechtbank de ontvangst van de intrekking van het beroep bevestigd en belanghebbende verzocht om de zaak buiten zitting af te mogen doen.
2.6.
Bij brief van 8 mei 2017 heeft belanghebbende de door de rechtbank gevraagde toestemming verleend.
2.7.
De rechtbank heeft het formulier proceskosten met bijlagen voor een reactie doorgezonden naar de heffingsambtenaar.
2.8.
Bij brief van 17 mei 2017 reageert de heffingsambtenaar op het door belanghebbende ingediende formulier proceskosten met bijlagen. In het bijgevoegde formulier verklaart de heffingsambtenaar dat hij akkoord gaat met het verzoek om een zitting achterwege te laten.
2.9.
Bij brief van 18 mei 2017 stuurt de rechtbank deze reactie door naar belanghebbende.
2.10.
Bij brief van 23 mei 2017 stuurt de rechtbank een brief aan partijen dat zij beiden toestemming hebben gegeven zonder zitting uitspraak te doen.
2.11.
Op 24 mei 2017 belt belanghebbende met de griffie van de rechtbank. In dat gesprek geeft hij aan dat hij er bezwaar tegen heeft dat de brief van de heffingsambtenaar van 17 mei 2017 tot de gedingstukken gaat behoren. Omdat het dossier op dat moment niet ter griffie is, wordt belanghebbende verzocht om later terug te bellen.
2.12.
Op 29 mei 2017 belt belanghebbende nogmaals met de griffie van de rechtbank. Belanghebbende wordt medegedeeld dat het dossier in beginsel is gesloten maar dat hij kan proberen om alsnog een nader stuk in te dienen.
2.13.
Bij brief van 31 mei 2017 geeft belanghebbende de rechtbank aan dat hij het niet eens is met het verweer van de heffingsambtenaar in diens brief van 17 mei 2017.
2.14.
Bij brief van 1 juni 2017 geeft de rechtbank aan dat op 31 mei 2017 uitspraak is gedaan en dat met de brief van 31 mei 2017 daarom geen rekening kan worden gehouden. Belanghebbende wordt gewezen op de mogelijkheid om tegen de uitspraak hoger beroep in te dienen.
2.15.
In de uitspraak van 31 mei 2017 is door de rechtbank aan belanghebbende een proceskostenvergoeding van € 495 toegekend.
2.16.
Ter zitting bij het Hof heeft belanghebbende een WOZ-taxatieverslag overgelegd. Het betreft een (inpandige) rapportage over de waarde van de woning aan de [de woning] per waarde peildatum 1 januari 2015. De rapportage is blijkens de ondertekening opgemaakt op 15 februari 2017 door A. van Velsen.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de rechtbank zonder het houden van een zitting uitspraak mocht doen. Daarenboven is, evenals bij de rechtbank, in geschil tot welk bedrag belanghebbende recht heeft op vergoeding van proceskosten. Het geschil spitst zich toe op de onder 2.4 weergegeven kosten van in totaal € 203,10.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil als volgt overwogen.
“1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder volledig tegemoet is gekomen aan eiser en dat eiser tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
4. Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek als verweer gevoerd dat eiser in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten met betrekking tot de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ten aanzien van de overig aangevoerde kosten voert verweerder als volgt verweer. Verweerder stelt dat uittreksels uit openbare registers op basis van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen. Vergoeding van kosten uit uittreksels uit het kadaster komen dan ook voor vergoeding in aanmerking. Eiser verzoekt om een vergoeding van € 42,20 en verwijst hierbij naar een factuur van het Kadaster. Uit de overgelegde factuur blijkt echter dat er een aanzienlijk aantal uittreksels zijn opgevraagd. Uit de factuur blijkt niet of dit aanzienlijk aantal opgevraagde uittreksels alleen op onderhavige procedure betrekking heeft. Daarnaast verzoekt eiser om vergoeding van de factuur van Kadasterdata ad € 39,90. Kadasterdata is geen openbaar register, deze kosten komen ingevolge het Besluit niet voor vergoeding in aanmerking. Als laatste voert verweerder aan dat de taxatie ad € 121,00 waarvoor eiser een vergoeding wil ontvangen niet in onderhavige procedure, noch aan de voorafgaande bezwaarfase door eiser is ingebracht. Alleen een factuur is overgelegd.
5. Het betoog van verweerder treft doel. Eiser heeft in beroep niet nader onderbouwd waarop de verkregen gegevens van het Kadaster en van Kadasterdata en de deskundigenrapportage het betrekking hebben. Uit de overgelegde stukken kan niet worden afgeleid dat eiser deze uitgaven heeft gedaan in het kader van de behandeling van het bezwaar en het beroep, nu daarin niet wordt verwezen naar gegevens die afkomstig zijn van het Kadaster of van Kadasterdata of naar een verrichte taxatie en evenmin een rapport of verslag ter zake is overgelegd. Reeds daarom heeft eiser onvoldoende onderbouwd dat deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt en dat deze vallen binnen de limitatieve opsomming van kostenposten die voor vergoeding in aanmerking komen (artikel 8:75, gelezen in samenhang met het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb en artikel 1 van het Besluit). De rechtbank zal het verzoek tot veroordeling in de proceskosten daarom alleen met betrekking tot de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand toewijzen.
6. Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 46,- te worden vergoed door verweerder.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Belanghebbende voert in hoger beroep aan dat de toestemming die hij heeft verleend om de zaak buiten zitting af te mogen doen (zie 2.6), is verleend vóór indiening van de brief van de heffingsambtenaar van 17 mei 2017 (zie 2.8). Belanghebbende stelt dat hij door de rechtbank in de gelegenheid had moeten worden gesteld om op deze brief te reageren. Nu dit niet is gebeurd, had de rechtbank hem weer om toestemming moeten vragen of alsnog een zitting moeten houden.
5.2.
Belanghebbende voert in hoger beroep voorts aan dat de rechtbank de heffingsambtenaar ook in de volgende kosten had moeten veroordelen.
Factuur Kadasterdata (€ 39,90)
Belanghebbende stelt dat deze kosten moeten worden aangemerkt als kosten voor uittreksels uit openbare registers dan wel van een deskundige die aan een partij zijn uitgebracht.
Factuur Kadaster (€ 42,20)
Belanghebbende stelt dat hij in de bezwaarfase genoodzaakt was om vergelijkingsobjecten uit de databank van het Kadaster in te brengen. Om voldoende vergelijkingstransacties te verkrijgen, is gekozen voor 11 referentiepanden en 8 woningtransacties hetgeen geen boventallig aantal is.
Factuur deskundige rapportage (€ 121,00)
In de bezwaarfase heeft de heffingsambtenaar te weinig onderzoek gedaan. Daardoor was belanghebbende gedwongen om een eenvoudige taxatie uit te laten voeren.
5.3.
Tot slot voert belanghebbende in hoger beroep aan dat hij in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord.
5.4.
De heffingsambtenaar concludeert in hoger beroep tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
5.5.
Het Hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 8:64, vijfde lid, Awb kan de rechter bepalen dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechter kan een zitting alleen achterwege laten indien partijen daarvoor toestemming hebben verleend. Als toestemming is verleend, sluit de rechter het onderzoek en doet hij uitspraak.
5.6.
De rechtbank heeft bij voorbaat, direct naar aanleiding van de ontvangst van de intrekking van het beroepschrift, aan partijen toestemming gevraagd om een zitting achterwege te laten. Volgens vaste rechtspraak staat het de rechter niet vrij om, in geval er nieuwe stukken aan het dossier worden toegevoegd, zoals te dezen de brief van de heffingsambtenaar van 17 mei 2017, zonder meer op basis van de toestemming die is gegeven aan de hand van de voordien aanwezige stukken, de zaak buiten zitting af te doen. Het achterwege laten van een zitting is in die situatie eerst mogelijk, indien partijen na kennisname van de naderhand ingediende stukken te kennen hebben gegeven dat de verleende toestemming van kracht blijft. Nu die nadere toestemming niet is verkregen, treft de klacht van belanghebbende doel.
5.7.
Partijen hebben ter zitting bij het Hof aangegeven dat het hun voorkeur heeft dat de zaak zonder terugwijzing naar rechtbank door het Hof wordt afgedaan. Het Hof zal partijen hierin volgen.
Ten aanzien van de proceskosten
5.8.
De rechtbank heeft ten aanzien van de thans nog in geschil zijnde kosten geoordeeld dat, nu belanghebbende in bezwaar noch in beroep naar de desbetreffende stukken heeft verwezen, belanghebbende niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd dat de kosten op de onderhavige procedure betrekking hebben.
5.9.
Het Hof overweegt ter zake als volgt. Een partij kan in aanmerking komen voor vergoeding van de kosten c.q. veroordeeld worden in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken (zie artikel 8:75(a) Awb). In Artikel 1 van het Besluit Proceskosten bestuursrecht (het Besluit) is limitatief opgesomd welke kosten voor een dergelijke kostenveroordeling in aanmerking komen.
Factuur Kadasterdata (€ 39,90)
5.10.
In Artikel 1 van het Besluit is limitatief opgesomd welke kosten voor een kostenveroordeling in aanmerking komen. Volgens onderdeel e van dit artikel komen daarvoor ook in aanmerking de kosten van uittreksels uit openbare registers. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de factuur van Kadasterdata (ad € 39,90).
Kadasterdata.nl is de handelsnaam van [X BV] , een zelfstandige entiteit die niet is gelieerd aan het Kadaster. Kadasterdata.nl kwalificeert daarmee niet als openbaar register. De stelling van belanghebbende dat deze kosten moeten worden aangemerkt als ‘kosten van een deskundige’ als bedoeld in onderdeel b van meergenoemde bepaling, wordt door het Hof verworpen, omdat Kadasterdata.nl een databank is en geen deskundige. De kosten voor het raadplegen van Kadasterdata.nl komen daarmee naar hun aard niet voor vergoeding in aanmerking, nog daargelaten dat deze kosten zijn gemaakt in verband met het instellen van bezwaar en niet ten behoeve van het ingestelde beroep. Het hoger beroep is in zoverre ongegrond.
Factuur Kadaster (€ 42,20)
5.11.
Deze kosten zijn door belanghebbende gemaakt in de bezwaarfase (zie 2.3). Aan belanghebbende is in de uitspraak op bezwaar een vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar toegekend ten bedrage van € 246, enkel betreffende de kosten van rechtsbijstand. In beroep heeft belanghebbende geklaagd over het niet toekennen van de door hem in de bezwaarfase verzochte vergoeding van de factuur van het Kadaster. Met de intrekking van het beroepschrift heeft de uitspraak van de heffingsambtenaar formele rechtskracht gekregen, zodat hiertegen geen rechtsmiddelen meer kunnen worden aangewend.
Genoemde kosten zijn door de rechtbank terecht niet in aanmerking genomen als kosten die belanghebbende heeft moeten in verband met het door hem ingestelde beroep, nu deze kosten zijn gemaakt in verband met het instellen van bezwaar. Het hoger beroep is in zoverre ongegrond.
Factuur deskundige rapportage (€ 121,00)
5.12.
Ter zitting bij het Hof heeft de belanghebbende de desbetreffende WOZ-rapportage voor het eerst overgelegd. Het betreft een rapportage over de waarde van de in geding zijnde woning aan de [de woning] per de waarde peildatum 1 januari 2015. De rapportage is blijkens de ondertekening op 15 februari 2017 opgemaakt door taxateur A. van Velsen. De heffingsambtenaar stelt dat niet aannemelijk is dat de rapportage is opgemaakt vóór de intrekking van het beroepschrift (op 1 mei 2017), nu deze rapportage niet eerder is ingebracht. Het Hof is van oordeel dat deze blote stelling, die door belanghebbende is weersproken, moet worden verworpen nu belanghebbende in dat kader geloofwaardig heeft verklaard dat hij de rapportage niet eerder heeft ingebracht omdat de heffingsambtenaar volledig aan zijn grieven tegemoet was gekomen. Het Hof zal de heffingsambtenaar daarom veroordelen in deze kosten.
5.13.
De klacht van belanghebbende dat hij in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord wordt niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar heeft met de intrekking van het beroepschrift formele rechtskracht gekregen, zodat hiertegen geen rechtsmiddelen meer kunnen worden aangewend.
Slotsom
5.14.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is.

6.Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling tot vergoeding van de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit.
Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 2 [(hoger) beroepschrift + verschijnen zitting] x € 501 x 0,5 [gewicht van de zaak] = € 501. Het door belanghebbende als ‘conclusie van repliek’ aangeduide geschrift van 15 juni 2018 wordt door het Hof niet als conclusie van repliek aangemerkt, nu dit stuk pas na sluiting van het vooronderzoek is ingediend.

7.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 616 (€ 495 + € 121) in beroep en € 501 in hoger beroep, totaal € 1.117;
- gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in beroep (€ 46) en hoger beroep
(€ 124) betaalde griffierecht te vergoeden;
- verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk met betrekking met betrekking tot zijn klacht dat hij ten onrechte niet gehoord is in de bezwaarfase (r.o. 5.13).
De uitspraak is gedaan door mrs. C.J. Hummel, voorzitter, A. Bijlsma en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 10 juli 2018 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.