ECLI:NL:RBZWB:2024:7386
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten en immateriële schadevergoeding in belastingzaken
Op 30 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 22/1039, waarin de inspecteur van de belastingdienst betrokken was. De rechtbank beoordeelde de verzoeken van de belanghebbende, een inwoner van Spanje, om veroordeling van de inspecteur in de proceskosten en vergoeding van immateriële schade. De belanghebbende had haar beroepen ingetrokken nadat de inspecteur op 12, 13 en 15 december 2023 tegemoet was gekomen aan haar bezwaren tegen belastingaanslagen loonbelasting, omzetbelasting en vennootschapsbelasting over verschillende tijdvakken.
De rechtbank heeft de inspecteur in de gelegenheid gesteld te reageren op de verzoeken om proceskostenveroordeling en heeft zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur geheel of gedeeltelijk aan de belanghebbende was tegemoetgekomen, waardoor de rechtbank de verzoeken om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond heeft toegewezen. De belanghebbende kreeg een proceskostenvergoeding van € 2.625 toegewezen, berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Daarnaast heeft de rechtbank de belanghebbende recht gegeven op een schadevergoeding van € 1.500 wegens immateriële schade door overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelde vast dat de redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep in beginsel twee jaar bedraagt, maar dat in dit geval bijna 39 maanden waren verstreken. De rechtbank heeft ook bepaald dat de inspecteur verplicht is het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot betaling van de proceskosten en immateriële schadevergoeding, met de bepaling dat wettelijke rente verschuldigd is indien deze bedragen niet tijdig worden uitbetaald.