ECLI:NL:RBZWB:2024:6898

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
24/3362 WW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de vaststelling van het WW-dagloon door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar dagloon op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het UWV had op 30 januari 2024 aan eiseres een WW-uitkering toegekend met een dagloon van € 144,17, maar dit werd in stand gehouden na bezwaar. Eiseres heeft zich afgemeld voor de zitting op 3 september 2024, waar het UWV haar verweerschrift indiende. De rechtbank oordeelt dat het WW-dagloon terecht is vastgesteld, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat de overuren die zij claimt, vorderbaar maar niet inbaar waren. De rechtbank concludeert dat het dagloon een redelijke afspiegeling vormt van het loon van eiseres en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3362 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder(gemachtigde: mr. T.P.A.W. Hanenberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar dagloon op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 30 januari 2024 aan eiseres een WW-uitkering toegekend met ingang van 26 januari 2024 met een dagloon van € 144,17.
Met het bestreden besluit van 1 maart 2024 op het bezwaar van eiseres heeft het UWV de vaststelling van dit dagloon in stand gelaten.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van het UWV. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de vaststelling van het WW-dagloon van eiseres door het UWV. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat het over?
5. Eiseres heeft van 1 december 2021 tot en met 30 november 2023 gewerkt bij [stichting]. Eiseres heeft dit dienstverband beëindigd om aansluitend per 1 december 2023 bij [bedrijf] te gaan werken. Op 15 december 2023 is eiseres ziek gemeld.
De arbeidsovereenkomst is tijdens de proeftijd ontbonden per 29 december 2023. In de periode van 30 december 2023 tot 26 januari 2024 heeft eiseres een Ziektewetuitkering van het UWV ontvangen.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet meer in geschil is dat het arbeidsurenverlies is ingetreden in december 2023 en dat de referteperiode voor de berekening van het WW-dagloon daarmee loopt van 1 november 2022 tot en met 31 oktober 2023. Ook is niet meer in geschil dat de maand november 2023 buiten de referteperiode valt en daarom niet wordt meegenomen.
Het geschil in beroep beperkt zich tot de vraag of de aan het eind van het dienstverband van eiseres bij [stichting] uitbetaalde overuren meegenomen hadden moet worden bij de vaststelling van het dagloon en of het dagloon een redelijke afspiegeling van de verdiensten vormt, of dat het toepassen van de dagloonregels onevenredig uitpakt voor eiseres.
Wat vindt eiseres?
5.2.
Eiseres stelt dat zij tijdens de referteperiode overuren heeft gemaakt, maar dat deze uren niet konden worden opgenomen vanwege drukte bij de werkgever. Deze overuren (of verlofuren) werden ook niet uitbetaald. De uitbetaling vond pas plaats aan het einde van de dienstbetrekking in november 2023. Eiseres heeft een gecorrigeerde loonstrook van november 2023 overgelegd, waarop staat: “uitbetaling verlofuren bij afsluiten € 4.859,47”.
Volgens eiseres hadden deze overuren elke maand uitbetaald moeten worden. Dat is niet gebeurd, waardoor een onjuist beeld is ontstaan van de gebruikelijke verdiensten. Het dagloon moet een redelijke afspiegeling zijn van het loon voorafgaande aan de werkloosheid. Eiseres meent dat daarom toepassing van de dagloonregels in haar geval onevenredig is. Eiseres verwijst hierbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 29 november 2023 [1] .
Wat vindt het UWV?
5.3.
Ten aanzien van de overuren stelt het UWV dat eiseres hiermee een beroep doet op artikel 4, tweede lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit), waarin is bepaald dat onder loon mede wordt begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in de referteperiode vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden.
Het UWV betwijfelt of het hier gaat om in de referteperiode vorderbaar, maar niet inbaar loon. Uit de gecorrigeerde loonstrook van november 2023, die overeenkomt met de gegevens uit de polisadministratie, leidt het UWV af dat het gaat om uitbetaling van verlofuren over overuren en geen tijdens de referteperiode vorderbaar loon over overuren. Voor zover sprake zou zijn van vorderbaar loon, heeft eiseres volgens het UWV niet aangetoond dat het tevens niet inbaar was. Er is niet gebleken dat eiseres tijdens de referteperiode haar ex-werkgever heeft gemaand tot betaling daarvan.
Volgens het UWV kan het beroep van eiseres op de uitspraak van de CRvB van 29 november 2023 niet slagen. In die zaak ging het om een andere situatie dan de situatie waarin eiseres verkeert, namelijk om de hoogte van het dagloon van een IVA-uitkering waarbij de uitbetaling van de WW-uitkering per kalendermaand achteraf zorgde voor een loonloze periode in het refertejaar. Die situatie had volgens de CRvB onevenredig nadelige gevolgen voor de betrokkene.
Ten slotte stelt het UWV dat het loon van eiseres in het refertejaar redelijk constant was en dat het dagloon in zoverre een redelijke afspiegeling is van dat loon.
Hoe oordeelt de rechtbank?
5.4.
Bij de vaststelling van het WW-dagloon is het uitgangspunt dat de werknemer geacht wordt zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan. Dit staat in artikel 4, eerste lid, van het Dagloonbesluit.
Het tweede lid van dit artikel maakt hierop een uitzondering in die zin dat onder loon ook wordt begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in het refertejaar vorderbaar, maar niet tevens inbaar is geworden. Het gaat dan om de situatie waarin duidelijk is geworden dat de werkgever ondanks vordering niet tot betaling overgaat. [2]
Het is aan een werknemer om aan te tonen dat hij op niet mis te verstane wijze de werkgever in de referteperiode heeft gemaand het vorderbare loon aan hem uit te keren. Van niet-inbaarheid is sprake als na zo’n aanmaning bij de werkgever de wil of het betalingsvermogen ontbreekt om het loon uit te betalen. [3]
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is de uitzondering van artikel 4, tweede lid, van het Dagloonbesluit niet van toepassing. Op basis van de gecorrigeerde loonstrook van november 2023 komt het de rechtbank aannemelijk voor dat het een uitbetaling van verlofuren bij het beëindigen van het dienstverband betreft. Dit dienstverband heeft twee jaar geduurd en eiseres heeft niet gespecificeerd welk deel aan de referteperiode zou zijn toe te rekenen. Voor zover deze uren in de referteperiode vorderbaar waren, is niet gebleken dat ze daarnaast niet inbaar waren. Niet is gebleken dat eiseres haar ex-werkgever tijdens de referteperiode heeft gemaand om deze uren uit te betalen. [4]
Aangezien deze uren terecht niet zijn meegenomen, vormt het dagloon een redelijke afspiegeling van het loon. Daarbij is gekeken naar wat eiseres gemiddeld per maand feitelijk verdiende en de WW-uitkering bedraagt tussen de 70% en75% daarvan. Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd die maken dat toepassing van de dagloonregels voor haar tot een onevenredige uitkomst leidt. Van deze omstandigheden is verder ook niet gebleken. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit voor eiseres niet onredelijk bezwarend is. [5]
Het beroep op de uitspraak van de CRvB van 29 november 2023 slaagt ook niet, omdat dat een andere situatie betrof.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het WW-dagloon met ingang van 26 januari 2024 terecht is vastgesteld op € 144,17. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 15 oktober 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Werkloosheidswet
Artikel 47:
1. De uitkering op grond van deze wet bedraagt per kalendermaand:
0,75 x (A – B x C/D) – E over de eerste twee maanden waarin recht op een uitkering bestaat; en
0,7 x (A – B x C/D) – E vanaf de derde maand waarin recht op een uitkering bestaat.
Hierbij staat:
A voor het maandloon;
B voor het inkomen in een kalendermaand;
C voor het dagloon;
D voor het dagloon waarnaar de uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag; en
E voor het inkomen in verband met arbeid.
2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen in verband met arbeid, bedoeld in het eerste lid wordt verstaan.
De bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen.
Dagloonbesluit werknemersverzekeringen
Artikel 2. Referteperiode voor WW
1. Onder referteperiode wordt in dit hoofdstuk de periode verstaan van één jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden.
(..)
Artikel 4. Algemene bepalingen over het loon voor WW
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
2. Onder loon als bedoeld in artikel 3 wordt mede begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in de referteperiode vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht dit loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarin het vorderbaar is geworden. Indien in de referteperiode een uitkering is genoten, waarbij in het dagloon loon als bedoeld in de eerste zin is meegerekend, wordt, indien van dat loon in de referteperiode opgave is gedaan, dat loon bij de dagloonberekening buiten beschouwing gelaten.

Voetnoten

1.CRvB 29 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2202.
2.CRvB 22 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW9902.
3.CRvB 5 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2462.
4.Vergelijk CRvB 29 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2495.
5.Vergelijk CRvB 25 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1548.