ECLI:NL:CRVB:2024:1548
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WIA-uitkering en de impact van de startersregeling op het dagloon
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellant, die met ingang van 29 januari 2019 is vastgesteld op een dagloon van € 166,02. De appellant, die eerder een WW-uitkering ontving, betwistte de hoogte van het dagloon en stelde dat het Uwv ten onrechte rekening had gehouden met de startersregeling die hij tijdens zijn WW-periode had gebruikt. De Raad oordeelde dat de startersregeling niet kan worden aangemerkt als een 'criminal charge' en dat er geen strijd is met het vertrouwensbeginsel of het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat het Uwv het dagloon correct had vastgesteld in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving, en dat de appellant geen voldoende onderbouwing had gegeven voor zijn stellingen over de gevolgen van de startersregeling voor zijn WIA-uitkering. De Raad oordeelde dat de toepassing van de wet en het Dagloonbesluit niet onredelijk bezwarend was voor de appellant, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere uitkomst rechtvaardigden. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor zorgvuldige afwegingen bij de vaststelling van uitkeringen en de impact van eerdere uitkeringen op toekomstige rechten.