Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 oktober 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende
de inspecteur van de belastingdienst.
Inleiding
Feiten
€ 627.264
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 9 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een drinkwaterbedrijf en de inspecteur van de belastingdienst. Het drinkwaterbedrijf had beroep aangetekend tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur, die een naheffingsaanslag had opgelegd voor de energiebelasting en de opslag duurzame energie- en klimaattransitie over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021. De naheffingsaanslag bedroeg in totaal € 2.292.615, met daarnaast een belastingrentebeschikking van € 52.518 en een verzuimboete van € 10.000. De rechtbank heeft de zaak op 28 augustus 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van het drinkwaterbedrijf en verschillende vertegenwoordigers van de inspecteur aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het drinkwaterbedrijf verantwoordelijk is voor de drinkwatervoorziening in Limburg en dat het een aantal grondwaterpompstations en oppervlaktewaterproductiebedrijven bezit. De inspecteur had de naheffingsaanslag gebaseerd op het aantal aansluitingen, maar het drinkwaterbedrijf stelde dat al deze eigendommen als één geheel moeten worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een onmiskenbare geografische samenhang tussen de eigendommen en dat deze samen een organisatorisch doel dienden, namelijk de levering van drinkwater. Hierdoor concludeerde de rechtbank dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd, omdat er slechts één aansluiting was in plaats van de door de inspecteur aangenomen dertien.
De rechtbank vernietigde de naheffingsaanslag, de belastingrentebeschikking en de verzuimboete. Daarnaast werd de inspecteur veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 500 aan het drinkwaterbedrijf wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank kende ook een vergoeding van € 2.811,50 toe voor de proceskosten aan het drinkwaterbedrijf. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.