4.5.Ingevolge artikel 122d, eerste lid, van de Waterschapswet wordt ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, onder de naam zuiveringsheffing een heffing ingesteld ter zake van afvoeren. In de parlementaire geschiedenis is ten aanzien van de zuiveringsheffing onder andere het volgende opgemerkt:
“
Het waterschap besteedt de opbrengsten van de zuiveringsheffing slechts ter bekostiging van zijn zuiveringstaak. Zuiveringskosten zijn al die kosten die samenhangen met de uitvoering van de zuiveringstaak, ofwel die kosten die samenhangen met brengen van stoffen op een riolering of op een zuiveringtechnisch werk. Naast de kosten gemoeid met de bouw en exploitatie van zuiveringstechnische werken betreft het tevens de kosten gemoeid met planvorming, beheersing van het afvoer op de riolering (onder andere vergunningverlening en handhaving), het vastleggen, opleggen en de invordering van de zuiveringsheffing, bestuur en externe communicatie alsmede de samenwerking met gemeenten in de afvalwaterketen.”
4.5.1.De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 115, derde lid, van de Waterschapswet is bepaald dat in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in het eerste lid worden geheven, de tarieven zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. De rechtbank overweegt dat hieruit volgt dat voor de watersysteemheffing een opbrengstlimiet geldt. De watersysteemheffing is een bestemmingsheffing. De opbrengsten van de heffing dienen te worden besteed aan de ‘kosten ter zake’, wat meebrengt dat die opbrengsten slechts mogen worden besteed ter bestrijding van die kosten van het desbetreffende jaar of van komende jaren. Bij de beoordeling van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden, staat voorop dat het daarbij gaat om de begrote baten en lasten, en niet om de gerealiseerde baten en lasten.
4.5.2.Naar het oordeel van de rechtbank is de zuiveringsheffing een bestemmingsheffing en volgt zowel uit de bewoordingen van de Waterschapswet als uit de hierboven weergegeven parlementaire behandeling dat, naar de bedoeling van de wetgever, de geraamde baten van de zuiveringsheffing de geraamde lasten ter zake niet mogen overtreffen.
4.5.3.Bij de beoordeling van een geschil over de opbrengstlimiet zijn de regels rond stelplicht en bewijslast van belang, zoals deze door de Hoge Raad zijn geformuleerd.Die regels kunnen als volgt worden samengevat.
4.5.4.Indien een belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar inzicht te geven in de raming van baten en lasten die in de begroting zijn opgenomen. Hierbij hoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Van de heffingsambtenaar mag niet worden verwacht dat hij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe de kosten ter zake daarvan zijn geraamd. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op belanghebbende rust, dient hij, nadat de heffingsambtenaar aldus inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. Vervolgens dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is.
4.5.5.Uit de hiervoor weergegeven bewijslastverdeling volgt dat het eerst op de weg van de heffingsambtenaar ligt om inzicht te geven in de ramingen van baten en lasten die in de begroting zijn opgenomen.
4.5.6.De heffingsambtenaar heeft met de gegevens uit de begrotingen van het Waterschap 2020 tot en met 2022 (de begrotingen), inzicht in de ramingen van de baten en de lasten verschaft. Uit de door de heffingsambtenaar ingebrachte overzichten (zie 2.1 tot en met 2.3) blijkt dat voor het zuiveringsbeheer van het Waterschap de totale geraamde netto lasten voor de jaren 2020 tot en met 2022 respectievelijk € 67.670.000, € 69.945.000 en
€ 73.793.000 bedragen. De geraamde baten bedragen respectievelijk € 66.842.000,
€ 69.317.000 en € 73.461.000. Uit de door de heffingsambtenaar ingebrachte overzichten blijkt dat de geraamde netto lasten voor de jaren 2020 tot en met 2022 voor het watersysteembeer van het Waterschap respectievelijk € 72.308.000, € 72.851.000 en
€ 75.590.000 bedragen. De geraamde baten bedragen respectievelijk € 67.206.000,
€ 70.597.000 en € 73.898.000. Uitgaande van de begrotingen is volgens de heffingsambtenaar voor de jaren 2020 tot en met 2022 geen sprake van een overschrijding van de opbrengstlimiet voor zowel de watersysteemheffing als zuiveringsheffing.
4.5.7.Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, nadat de heffingsambtenaar inzicht heeft verschaft in de baten en lasten van de watersysteemheffing en zuiveringsheffing, niet voldoende gemotiveerd gesteld waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat ten aanzien van het antwoord op de vraag of sprake is van een ‘last ter zake’. Hetgeen belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd ten aanzien van de opbrengstlimiet, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Tarieven zuiveringsheffing