ECLI:NL:RBZWB:2024:4571

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
BRE 23/10179 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

Op 4 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiser, vertegenwoordigd door mr. Z.M. Alaca, had beroep aangetekend tegen de ingangsdatum van zijn bijstandsuitkering. Eiser had tot 8 augustus 2022 een persoon verzorgd en had op 16 september 2022 een werkloosheidsuitkering aangevraagd bij het UWV, welke aanvraag op 21 september 2022 werd afgewezen. Het college verstrekte op 8 maart 2023 een bijstandsuitkering aan eiser met ingang van 30 januari 2023, maar wees de aanvraag voor de periode van 8 augustus 2022 tot 30 januari 2023 af. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het college handhaafde zijn besluit. De rechtbank behandelde de zaak op 21 juni 2024 en concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de bijstandsuitkering rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat eiser zich pas op 30 januari 2023 had gemeld voor bijstand, en dat hij niet tijdig had gereageerd op de afwijzing van zijn WW-aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om griffierecht en proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10179 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. Z.M. Alaca),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda(het college), verweerder,
(gemachtigde: mr. V.C.M. van der Linden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van zijn uitkering op grond van de Participatiewet.
1.1.
Met het besluit van 8 maart 2023 (primair besluit) heeft het college aan eiser een bijstandsuitkering verstrekt vanaf 30 januari 2023 en zijn aanvraag om bijstand over de periode van 8 augustus 2022 tot 30 januari 2023 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 21 september 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
2. Eiser heeft tot 8 augustus 2022 een persoon verzorgd. Hij werd daarvoor betaald uit een persoonsgebonden budget. Op 16 september 2022 heeft eiser een werkloosheidsuitkering aangevraagd bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Met het besluit van 21 september 2022 heeft het UWV deze aanvraag afgewezen, omdat eiser niet als werknemer kon worden beschouwd. Dit besluit is bekend gemaakt via ‘Mijn UWV’.
2.1.
Op 30 januari 2023 heeft eiser via het UWV een aanvraag voor een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ingediend. Daarbij heeft eiser verzocht de uitkering te laten ingaan op 8 augustus 2022, omdat zijn werk per die datum is gestopt.
2.2.
Met het primaire besluit heeft het college aan eiser vanaf 30 januari 2023 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande verstrekt. Eisers aanvraag om bijstand over de periode 8 augustus 2022 tot 30 januari 2023 wordt afgewezen, omdat de uitkering niet eerder in kan gaan dan per de eerste datum van melding bij het UWV WERKbedrijf. Eiser heeft zich voor het eerst gemeld op 30 januari 2023. Van dringende redenen die het rechtvaardigen om bijstand met terugwerkende kracht te verlenen is niet gebleken.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
2.3.
Met het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaar tegen de ingangsdatum van zijn bijstandsuitkering ongegrond verklaard. Over de omstandigheid dat eiser op
16 september 2022 een werkloosheidsuitkering heeft aangevraagd en eisers stelling dat daarmee al een melding heeft plaatsgevonden, heeft het college overwogen dat uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet volgt dat het moet gaan om een melding om bijstand aan te vragen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden om de bijstand met terugwerkende kracht te verstrekken.

Beroepsgronden

3. Eiser voert aan dat hij buiten zijn schuld om niet eerder een bijstandsaanvraag heeft kunnen indienen. Eiser had het afwijzende besluit van het UWV niet ontvangen. Sociaal Raadsliedenwerk heeft bevestigd dat eiser contact met hen had en dat zij de aanvraag voor een werkloosheidsuitkering voor hem hadden ingediend bij het UWV, terwijl achteraf is gebleken dat eiser daar geen recht op heeft. Eiser was zelf niet voldoende bekwaam in het sociaal zekerheidsrecht en heeft hiervoor hulp ingeschakeld. Dat dit helaas niet goed uitpakte, kan in redelijkheid niet voor rekening van eiser komen. Het college heeft ten onrechte niet onderkend dat dit wel degelijk een bijzondere omstandigheid oplevert om met terugwerkende kracht aan hem een bijstandsuitkering toe te kennen.

Juridisch kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college op goede gronden met ingang van 30 januari 2023 een bijstandsuitkering heeft verstrekt aan eiser en geweigerd heeft een uitkering toe te kennen over de voorafgaande periode. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser zich op 30 januari 2023 heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden die het rechtvaardigen om aan eiser bijstand met terugwerkende kracht te verlenen.
5.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser zich op het standpunt gesteld dat aan eiser ten minste vanaf 16 september 2022 een bijstandsuitkering had moeten worden verstrekt, omdat hij op die datum een werkloosheidsuitkering heeft aangevraagd. Eiser betwist niet langer dat vanaf 8 augustus 2022 tot 16 september 2022 geen sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat aan hem over die periode bijstand wordt verstrekt.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als de betrokkene zich na afwijzing van een aanvraag om een voorliggende voorziening zo spoedig mogelijk meldt om bijstand aan te vragen. [1]
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat aan hem met terugwerkende kracht vanaf 16 september 2022 een bijstandsuitkering wordt verstrekt.
7.1
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de CRvB voor elke specifieke uitkering in beginsel een afzonderlijke aanvraag is vereist. [2]
7.2
Eisers stelling dat hij niet eerder kennis heeft genomen van het afwijzende besluit van het UWV, komt voor zijn rekening en risico. Het besluit tot afwijzing van eisers WW-uitkering is na eisers digitale aanvraag van 16 september 2022 op ‘Mijn UWV’ geplaatst, zodat dit op de juiste wijze bekend is gemaakt. [3] Eiser heeft zich pas op 30 januari 2023, ongeveer 4,5 maand na de afwijzing van zijn aanvraag om een werkloosheidsuitkering, gemeld voor een bijstandsuitkering. Eiser heeft dan ook niet zo spoedig mogelijk na deze afwijzing een bijstandsuitkering aangevraagd. Dat eiser niet eerder dan eind januari 2023 kennis heeft genomen van het afwijzende besluit van het UWV van 3 september 2022, komt voor zijn rekening en risico. Eiser had bij het UWV of Sociaal Raadsliedenwerk kunnen informeren naar de stand van zaken omtrent zijn aanvraag voor een WW-uitkering. Dat heeft hij nagelaten, zo heeft zijn raadsman ter zitting bevestigd. Hij heeft een afwachtende houding aangenomen en vertrouwd op een goede afloop. In de tussentijd heeft hij voorzien in zijn levensonderhoud met hulp van zijn familie.
7.3
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was om tijdig een bijstandsuitkering aan te vragen. Gesteld noch gebleken is dat eiser hiertoe wegens medische of psychische klachten niet in staat was. Eiser heeft geen actie heeft ondernomen ten aanzien van het, naar zijn eigen zeggen, uitblijven van een besluit op zijn aanvraag voor een werkloosheidsuitkering. Dat eiser niet zelf in ‘Mijn UWV’ heeft gecontroleerd of er een besluit op zijn aanvraag was genomen, of indien nodig hierbij hulp heeft ingeschakeld, dient voor zijn rekening en risico te komen. Zo had eiser zich kunnen wenden tot Sociaal Raadsliedenwerk waarmee hij samen de aanvraag tot werkloosheidsuitkering heeft ingediend. Dat Sociaal Raadsliedenwerk eiser heeft geholpen bij zijn WW-aanvraag, laat echter onverlet dat het op zijn weg ligt om tijdig een bijstandsuitkering aan te vragen. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB wordt bij belangenbehartiging het handelen of nalaten van de betreffende persoon of instantie aan de betrokkene toegerekend. [4] Volgens eveneens vaste rechtspraak van de CRvB is onbekendheid met de wet- en regelgeving daarnaast geen reden om de bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen. [5]
7.4
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot toekenning van de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht. Het college heeft dan ook op goede gronden besloten tot toekenning van eisers bijstandsuitkering met ingang van 30 januari 2023, de datum van melding.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 4 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Participatiewet
Artikel 41
1. De aanvraag is gericht tot het college en wordt overeenkomstig artikel 30c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Na de overdracht van de aanvraag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan het college ingevolge artikel 30c, vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt de aanvraag verder behandeld door het college.
Artikel 43
1. Het college stelt het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast.
Artikel 44
1. Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 mei 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:811).
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 14 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1211).
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 mei 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1159).
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 mei 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1619).
5.Bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 25 maart 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BC7657) en 5 maart 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3258).