ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3258

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/64 WWB + 12/65 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen om bijstand met terugwerkende kracht door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De appellanten, twee zussen, hadden aanvragen ingediend voor aanvullende algemene bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor verschillende periodes. De aanvragen werden afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Venlo, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die het toekennen van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigden. De appellanten stelden dat zij niet eerder dan in december 2010, meer dan twee jaar na hun verhuizing, hun aanvragen hadden kunnen indienen vanwege een communicatieverbod dat aan hun moeder was opgelegd.

De rechtbank had het beroep van de appellanten tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de appellanten niet voldoende hadden aangetoond waarom zij niet eerder een aanvraag hadden kunnen indienen. De Raad benadrukte dat onbekendheid met de regelgeving geen geldige reden is voor bijstandsverlening met terugwerkende kracht. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak bevestigt de noodzaak voor aanvragers om tijdig bijstand aan te vragen en dat er strikte voorwaarden zijn voor het toekennen van bijstand met terugwerkende kracht. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/64 WWB, 12/65 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 8 december 2011, 11/821 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
(appellante 1) en (appellante 2) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
Datum uitspraak 5 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellantes heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2013. Appellantes hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. Verstraten en hun moeder [naam moeder]. Het college is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellantes hebben op 30 december 2010 aanvragen ingediend om - aanvullende - algemene bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), voor appellante 2 over de periode van 1 oktober 2005 tot en met 1 september 2007 en voor appellante 1 over de periode van 1 juni 2008 tot en met 1 augustus 2008.
1.2. Bij besluiten van 28 februari 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het college deze aanvragen afgewezen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die reden geven voor het toekennen van bijstand met terugwerkende kracht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellantes hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1 Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 5 oktober 2010, LJN BN9651) betreffende de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2. Appellantes hebben in hoger beroep herhaald dat het niet mogelijk was tijdig bijstand aan te vragen. Zij waren er niet eerder mee bekend dat aanvullende bijstand kon worden aangevraagd. Voorafgaand aan en in de onder 1.1 vermelde periodes was door de gemeente Venlo aan de moeder van appellantes, die toen ook als hun gemachtigde optrad, een communicatieverbod opgelegd. In die situatie lag het op de weg van het college om appellantes te wijzen op de mogelijkheid aanvragen in te dienen, hetgeen het college heeft nagelaten.
4.3. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat in geval van appellantes niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, die een uitzondering rechtvaardigen op de onder 4.1 vermelde hoofdregel dat in beginsel geen bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank daartoe onder 6 het volgende overwogen, waarbij appellantes zijn aangeduid als eiseressen en het college als verweerder:
“Dat er destijds een communicatieverbod voor de moeder van eiseressen lag, had eiseressen, althans hun moeder, er niet van hoeven weerhouden om reeds ten tijde hier van belang een schriftelijke aanvraag in te dienen. Onbekendheid met regelgeving is voorts geen omstandigheid die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigt. Voor de conclusie dat verweerder in dit verband tekort geschoten is in zijn informatieplicht naar eiseressen toe, ziet de rechtbank geen aanleiding.”
4.4. De Raad onderschrijft deze overwegingen van de rechtbank en neemt deze over. Hij voegt daaraan toe dat appellanten niet duidelijk hebben kunnen maken waarom zij niet eerder dan in december 2010, dus ruim twee jaar nadat zij met hun ouders van de gemeente Venlo naar de gemeente Peel en Maas zijn verhuisd, hun aanvragen om bijstand hebben gedaan. Daarbij betrekt de Raad dat het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas aan appellante 1 met ingang van 1 augustus 2008 in aanvulling op haar WTOS-vergoeding bijzondere bijstand heeft toegekend.
4.5. Het hoger beroep slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2013.
(getekend) C. Van Viegen
(getekend) P.C. de Wit
sg