ECLI:NL:RBZWB:2024:4259

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
BRE 24/1570 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van gezamenlijke huishouding en inlichtingenverplichting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 21 juni 2024, staat de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres centraal. Eiseres ontving sinds 29 april 2022 een bijstandsuitkering, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg heeft deze per 1 augustus 2023 ingetrokken. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat eiseres een gezamenlijke huishouding voerde met de heer [naam], wat zij niet had gemeld aan het college. Het college vorderde ook een bedrag van € 1.035,18 terug, dat ten onrechte was verstrekt in augustus 2023.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 13 juni 2024 behandeld. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft aangenomen dat eiseres en de heer [naam] in augustus 2023 hun hoofdverblijf op hetzelfde adres hadden. De rechtbank concludeert dat er voldoende bewijs is voor de gezamenlijke huishouding, onder andere door de frequentie van de aanwezigheid van de heer [naam] bij eiseres en de wederzijdse zorg die zij voor elkaar toonden.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door het college niet te informeren over de gezamenlijke huishouding. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond, waardoor de besluiten van het college tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering in stand blijven. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1570 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres,

(gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, het college.

Inleiding

1. In het besluit van 19 september 2023 heeft het college op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet (PW) de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 1 augustus 2023 ingetrokken en besloten dat eiseres deze uitkering over augustus 2023 aan het college moet terugbetalen. In het besluit van 4 oktober 2023 heeft het college op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW de aan eiseres in de maand augustus 2023 verstrekte bijstand tot een bedrag van € 1.155,79 teruggevorderd en het gereserveerde vakantiegeld van € 120,61 hiermee verrekend. Eiseres moest op grond hiervan een bedrag van € 1.035,18 terugbetalen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 18 januari 2024 op het bezwaar van eiseres heeft het college het bezwaar tegen de besluiten van 19 september 2023 en 4 oktober 2023 ongegrond verklaard. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen dit besluit.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en mr. L.M.W. Reijrink namens het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft vanaf 29 april 2022 een bijstandsuitkering ontvangen (voor de noodzakelijke kosten van haar levensonderhoud) naar de norm van een alleenstaande. In juni 2023 is het college na een melding van de gemeente Weert een onderzoek gestart naar het recht van eiseres op bijstand. Tijdens dit onderzoek heeft het college geconstateerd dat eiseres vanaf 1 augustus 2023 een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met de heer [naam] . Doordat eiseres dit niet aan het college heeft doorgegeven, heeft eiseres haar inlichtingenplicht geschonden. In het besluit van 19 september 2023 heeft het college het recht op bijstand met ingang van 1 augustus 2023 ingetrokken. Bij het besluit van 4 oktober 2023 heeft het college de over de maand augustus 2023 ten onrechte verstrekte bijstand van € 1.155,79 teruggevorderd en het voor eiseres gereserveerde vakantiegeld van € 120,61 hiermee verrekend. Eiseres moest als gevolg hiervan een bedrag van € 1.035,18 terugbetalen.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

De intrekking

Heeft het college met het huisbezoek artikel 8 van het EVRM geschonden?
4.1.
Eiseres stelt dat er ten onrechte een (onaangekondigd) huisbezoek is afgelegd en inbreuk is gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er was ook geen redelijke grond voor dit huisbezoek. Het college had eerst een voor eiseres minder belastend onderzoeksmiddel moeten inzetten zoals het opvragen van waterverbruik.
4.2.
Artikel 8, eerste lid, van het EVRM bepaalt dat eenieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Van een inbreuk op het huisrecht als bedoeld in deze verdragsbepaling is geen sprake als de rechthebbende toestemming heeft gegeven voor het binnentreden in de woning. Eiseres heeft als rechthebbende toestemming verleend voor het huisbezoek op 5 september 2023 en het daarvoor binnentreden van haar woning. De gemachtigde van eiseres heeft niet gesteld dat de toestemming niet vrijwillig is verleend of dat deze niet was gebaseerd op de nodige informatie. [1] Er is daardoor geen sprake van inbreuk op het huisrecht als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM. Het huisbezoek is door het college ingezet als controlemiddel en dat is geschikt voor dit doel. Het college kon ook niet een minder belastend middel inzetten zoals het door de gemachtigde van eiseres genoemde waterverbruik. Dit is namelijk alleen een aanwijzing die op zichzelf niet toereikend is als grondslag voor intrekking van de bijstand. [2] Nu het hier niet gaat om het verbinden van gevolgen aan het niet meewerken aan een huisbezoek, behoeft het beroep op het ontbreken van een redelijke grond voor het huisbezoek geen bespreking. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiseres in de maand augustus 2023 een gezamenlijke huishouding gevoerd?
5.1.
Eiseres vindt dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat de heer [naam] zijn hoofdverblijf bij haar zou hebben. De bevindingen van het college zijn niet dusdanig dat een gezamenlijke huishouding kan worden aangenomen. Volgens eiseres is het door haar bestreden besluit niet naar behoren gemotiveerd. De heer [naam] heeft woonruimte in [plaats 2] , hij staat daar ingeschreven, zijn administratie bevindt zich daar en zijn post komt daar aan. Ook bij alle (officiële) instanties staat geregistreerd dat hij daar woont. Om zijn hoofdverblijf in [plaats 1] te hebben, moet hij dat in [plaats 2] hebben opgegeven. Voor wijziging of verlies van de woonstede (en daarmee zijn hoofdverblijf) is een daartoe strekkende wil noodzakelijk die blijkt uit daden. De verklaring van eiseres komt overeen met hetgeen tijdens het huisbezoek is aangetroffen. De bevindingen van het huisbezoek zijn niet zonder waardeoordeel. Er is geen sprake van een financiële verstrengeling en deze speelt geen rol, omdat de heer [naam] niet zijn hoofdverblijf bij eiseres heeft. Als er al wederzijdse zorg is, dan is deze alleen marginaal of incidenteel.
5.2.
Eiseres heeft niet betwist dat de hier te beoordelen periode loopt van 1 tot en met 31 augustus 2023.
5.3.
Intrekking van bijstand is een voor eiseres belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het college. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
5.4.
Als gehuwd of als echtgenoot wordt ook aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert. [3] Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. [4] De vraag of iemand een gezamenlijke huishouding voert, moet worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. [5]
Hoofdverblijf
5.5.
Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet aan de hand van concrete feiten en omstandigheden worden vastgesteld. Als aannemelijk is dat eiseres en de heer [naam] in de maand augustus 2023 op het uitkeringsadres hun hoofdverblijf hadden, maakt het niet uit dat zij toen ingeschreven stonden op verschillende adressen.
5.6.
Wat eiseres en de heer [naam] tijdens het spreekkamergesprek op 5 september 2023 met twee sociaal rechercheurs hebben verklaard biedt een voldoende toereikende grondslag voor de conclusie dat eiseres en de heer [naam] in de maand augustus 2023 beiden hun hoofdverblijf op het uitkeringsadres hadden. Tijdens dit gesprek heeft de heer [naam] verklaard vaak bij eiseres aanwezig te zijn in de avond en met haar mee te eten. Volgens eiseres was de heer [naam] in de maand augustus heel frequent bij haar, namelijk vier a vijf keer per week. Hij at fulltime bij eiseres, als hij niet in [plaats 2] was. De heer [naam] ging daar alleen maar naartoe voor vergaderingen en om medicatie op te halen.
5.7.
In het algemeen mag ervan worden uitgegaan dat de tegenover een sociaal rechercheur afgelegde en ondertekende verklaring juist is. Eiseres heeft niet gesteld dat er bijzondere omstandigheden zijn om van dit algemene uitgangspunt af te wijken. De verklaring die eiseres en de heer [naam] tegenover de twee sociaal rechercheurs hebben afgelegd en eiseres zonder voorbehoud heeft ondertekend, heeft voor het bewijs bijzondere betekenis. Eiseres heeft niet aangevoerd dat deze verklaring geen of minder betekenis heeft, omdat die onder ontoelaatbare druk is afgelegd. Ook heeft eiseres niet naar voren gebracht dat die verklaring buiten beschouwing moet blijven, omdat die niet in essentie een juiste weergave bevat van wat zij heeft verklaard.
5.8.
Uit 5.6 en 5.7 volgt dat het college aannemelijk heeft gemaakt en voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres en de heer [naam] in augustus 2023 hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. Dat dit volgens eiseres kwam doordat zij en haar dochter van slag waren door het gedrag van de kinderen van de heer [naam] maakt dat niet anders. De omstandigheden die tot een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van eiseres en de heer [naam] en de aard van hun onderlinge relatie zijn daarbij namelijk niet van belang. Daarmee is aan het eerste criterium van een gezamenlijke huishouding voldaan.
Wederzijdse zorg
5.9.
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Deze zorg kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan alleen het delen van de met wonen samenhangende lasten. Als er weinig of geen financiële verstrengeling is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Daarbij moeten alle gebleken, niet van subjectieve aard zijnde feiten en omstandigheden worden betrokken. [6]
5.1
De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksresultaten voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat er enige financiële verstrengeling is en dat de wederzijdse zorg ook blijkt uit andere feiten en omstandigheden. Eiseres heeft in de te beoordelen periode een rekening betaald van € 250,00 bij ARAG voor de heer [naam] voor zijn juridische procedure tegen zijn kinderen. De heer [naam] betaalde in die periode ook af en toe iets voor hun gezamenlijke boodschappen. Voor de wederzijdse zorg is verder van belang dat de heer [naam] twee keer per dag bij eiseres at. Bovendien kookte hij twee keer per week bij haar en deed hij dit samen met eiseres. Verder paste hij in de woning van eiseres op haar hond als zij vrijwilligerswerk deed. Eiseres en de heer [naam] deden in het weekend ook samen leuke dingen met de dochter van eiseres. Deze feiten en omstandigheden zijn voldoende om te spreken van wederzijdse zorg van enige omvang en gewicht. Voor het aannemen van wederzijdse zorg is niet noodzakelijk dat de door ieder van beiden aan de ander gegeven zorg dezelfde omvang en intensiteit heeft. Daarmee is ook aan het tweede criterium van een gezamenlijke huishouding voldaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiseres de inlichtingenverplichting geschonden?
6.1.
Eiseres stelt dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Haar treft geen blaam en daarom kon het college niet overgaan tot intrekking van de bijstand.
6.2.
De in artikel 17, eerste lid, van de PW neergelegde verplichting is een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Beoordeeld moet worden of eiseres de hier aan de orde zijnde inlichtingen had moeten verstrekken en dit heeft nagelaten. [7] De rechtbank stelt vast dat eiseres het college niet heeft geïnformeerd over het in de maand augustus 2023 voeren van een gezamenlijke huishouding met de heer [naam] . Eiseres heeft daarom gedurende de te beoordelen periode haar inlichtingenverplichting geschonden. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college was dan ook op grond van artikel 54, derde lid, van de PW verplicht de bijstand van eiseres over augustus 2023 in te trekken.

De terugvordering

7. Tegen de terugvordering heeft eiseres geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd, zodat deze buiten bespreking kan blijven.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.I. van Term, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 21 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet (PW)
Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert (…).
Artikel 3, derde lid
Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 54, derde lid
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, (…) heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. (…)
Artikel 58, eerste lid
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, (…).

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 16 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:191.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 20 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1183.
3.Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW.
4.Artikel 3, derde lid, van de PW.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 20 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:407.
6.Zie de uitspraak van de CRvB van 30 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1015.
7.Zie de uitspraak van de CRvB van 28 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2277.