ECLI:NL:RBZWB:2024:4114

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
23/9688
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser had op 21 januari 2022 een WIA-uitkering aangevraagd, maar het UWV weigerde deze per 15 april 2022, met als argument dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 13 mei 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd, omdat eiser in staat is om arbeid te verrichten, rekening houdend met zijn medische beperkingen. De rechtbank oordeelt dat de feitelijke werkzaamheden van eiser als storings-onderhoudsmonteur passend zijn en dat zijn verdiensten representatief zijn voor zijn resterende verdiencapaciteit. Daarnaast heeft eiser verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met drie maanden is overschreden en kent een schadevergoeding van € 500,- toe, te betalen door het UWV. De rechtbank veroordeelt het UWV ook in de proceskosten van eiser in verband met het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op 11 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9688 WIA

uitspraak van 11 juni 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser,

gemachtigde: mr.drs. E.C. Spiering,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 24 maart 2022 (primair besluit)
geweigerd per 15 april 2022 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
Met het bestreden besluit van 3 augustus 2023 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eisers gemachtigde en mr. M.B.A. Janssen-van Grinsven namens het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 15 april 2022. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als storings- onderhoudsmonteur. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege een motorongeval, waarbij hij beide polsen heeft gebroken.
Op 21 januari 2022 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd per einde wachttijd 14 april 2022.
De medische beoordeling
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op een rapport van een arts van het UWV. Het rapport van de arts is gecontrasigneerd door een verzekeringsarts.
4.1
De arts heeft in de rapportage van 15 maart 2022 aangegeven dat sprake is van medische beperkingen, als rechtstreeks gevolg van ziekte en/of gebrek. De bedrijfsarts stelde op 7 januari 2022 het actueel oordeel op. Daarin is aangegeven dat eisers belastbaarheid is beschreven in het inzetbaarheidsprofiel van 19 november 2021. In het inzetbaarheidsprofiel zijn beperkingen op het gebied van de fysieke omgevingseisen en dynamische handelingen opgenomen. De bedrijfsarts stelt daarin dat eiser 8 uur per dag kan werken, waarvan maximaal 6 uur aaneengesloten monteurswerkzaamheden. Dit dient afgewisseld te worden met minder pols belastende werkzaamheden. De door de bedrijfsarts gestelde beperkingen zijn naar de mening van de arts in voldoende mate plausibel. De arts heeft het dossier overgedragen aan de arbeidsdeskundige.
4.2
Tegen het medische deel zijn geen gronden gericht. De rechtbank is mede gelet hierop van oordeel dat eiser in staat moet worden geacht arbeid te verrichten waarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de bedrijfsarts in het inzetbaarheidsprofiel heeft gesteld.
De arbeidskundige beoordeling
5.1
De arbeidsdeskundige heeft op 24 maart 2022 gerapporteerd dat eiser niet geschikt is voor de maatgevende arbeid als storings- onderhoudsmonteur voor gemiddeld 39,96 uur per week. Eisers belastbaarheid wordt in die functie op de volgende punten overschreden: hand- en vingergebruik, schroef- en wringbewegingen met hand en arm, duwen of trekken, tillen of dragen en klimmen.
Eiser is werkzaam als storings- onderhoudsmonteur (aangepast) voor 39,96 uur per week bij werkgever Sabic Innovative Plastics (Sabic). De arbeidsdeskundige acht eiser wel geschikt voor dit (aangepaste) werk en wijst naar het gespreksverslag van 13 december 2021 waarin de aanpassingen in eisers werkzaamheden zijn beschreven. Eiser heeft al langer tijd laten zien dat hij de aangepaste taken kan uitvoeren. De loonwaarde is ongeveer 95% van het oorspronkelijke loon. Door de arbeidsdeskundige wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser daarom berekend op 5%.
5.2
De arbeidsdeskundige b&b heeft op 1 augustus 2023 gerapporteerd dat eisers functie is aangepast, maar dat daarbij geen sprake is van voorzieningen die redelijkerwijs niet van een werkgever kunnen worden gevergd. Daardoor zijn er geen redenen om aan te nemen dat er sprake is van niet algemeen geaccepteerde arbeid. Daarnaast is het aangepaste werk structureel aangeboden en met toestemming van eiser gerealiseerd. Volgens de arbeidsdeskundige b&b wordt dan ook aan de voorwaarden voldaan om tot een schatting op basis van inkomsten uit arbeid schatting) over te gaan. Bij een berekening van de inkomsten uit arbeid vanaf de eerste WIA-dag 15 april 2022 komt de arbeidsdeskundige b&b tot de vaststelling dat deze inkomsten leiden tot minder dan 35% arbeidsongeschiktheid.
5.3
Eiser heeft aangevoerd dat zijn inkomen niet representatief is voor de arbeid die hij verricht, omdat hij essentiële onderdelen van het eigen werk niet aankan. In tegenstelling tot het UWV meent eiser dat de bijstand die eiser van collega’s ontvangt niet als voorziening kan worden aangemerkt. Eiser loopt door het besluit van UWV een onmiskenbaar en groot risico, want als het dienstverband met Sabic onverhoopt wordt beëindigd, verwacht het UWV dat hij als monteur aan het werk gaat. Maar eiser is daartoe niet in staat. Vaststaat dat de klachten van eiser als gevolg van artrose zullen toenemen. In dat licht is het onbegrijpelijk dat het UWV eiser tot het duurzaam verrichten van monteurswerk in staat acht.
5.4
In geschil is of het UWV bij de bepaling van wat eiser nog met arbeid kan verdienen, mocht uitgaan van de werkzaamheden die eiser verricht als storings- onderhoudsmonteur (aangepast) en het loon dat hij daarvoor ontvangt. Door het verdienvermogen van eiser op deze werkzaamheden en dit loon te baseren heeft het UWV artikel 9, aanhef en onder h en i, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) toegepast. Voor toepassing van deze artikelonderdelen (de zogenaamde praktische schatting) is van belang of de betreffende werkzaamheden passend kunnen worden geacht voor de werknemer en, daarmee samenhangend, of de genoten verdiensten als representatief voor de resterende verdiencapaciteit kunnen worden aangemerkt. Bij dit laatste speelt ook de duurzaamheid van de arbeidsverrichting een rol. [1]
Passendheid van de werkzaamheden
5.5
De vraag die voorligt is of de feitelijke werkzaamheden die eiser verricht, gelet op de medische situatie, als passend kunnen worden aangemerkt.
5.6
Eiser heeft aangevoerd dat met Sabic de afspraak is gemaakt dat eiser bij het uitvoeren van bepaalde taken die hij niet zelfstandig kan uitvoeren, bijstand aan collega’s vraagt. Naar eisers mening kan dit niet als een voorziening worden aangemerkt en is daarom de feitelijke arbeid niet als passend te achten.
5.7
In het Schattingsbesluit is bepaald dat arbeid die alleen kan worden verricht na toepassing van zodanige voorzieningen, dat het accepteren van die toepassing in redelijkheid niet van een werkgever kan worden verlangd, niet als algemeen geaccepteerde arbeid kan worden beschouwd. De rechtbank leidt uit het gespreksverslag van 13 december 2021 af dat eiser op een veertiental punten belemmeringen ervaart bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden. Voor vier van die punten geldt dat onder het kopje “hulpmiddelen” staat vermeld:
indien nodig hulp vragen. Ter zitting is toegelicht dat sprake is van een poule van zes tot acht monteurs die allen hetzelfde werk verrichten. Werkzaamheden vinden simultaan plaats op verschillende productielijnen. Op het moment dat eiser hulp nodig heeft bij het uitvoeren van zijn takenlijst, kan een collega die in zijn nabijheid aan het werk is zijn eigen taken kort neerleggen om eiser uit te helpen. Mede gelet op deze toelichting is de rechtbank van oordeel dat sprake is een voorziening die van de werkgever verlangd kan worden. Eisers stelling dat hij daarbij afhankelijk is van de bereidheid van collega’s doet daar niet aan af, omdat het gaat om taken die de collega’s van eiser ook in het kader van hun eigen functie uit moeten voeren en daarom ook door de werkgever van hen gevraagd mogen worden. Dat ligt bijvoorbeeld anders wanneer van collega’s een aanpassing wordt gevraagd in de persoonlijke verzorging die niet noodzakelijk is voor het uitoefenen van de functie. [2] Dat, zoals is aangevoerd, met enige regelmaat hulp dient te worden geboden, leidt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel. Uit de ter zitting gegeven toelichting blijkt dat het gaat om korte handelingen en eisers werkzaamheden bovendien grotendeels planbaar zijn.
5.8
Gelet op de gemotiveerde arbeidsdeskundige rapportages en het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de feitelijk verrichte werkzaamheden passend zijn voor eiser.
Verdiensten representatief voor de restverdiencapaciteit
5.9
Nu hiervoor is vastgesteld dat de feitelijke werkzaamheden passend zijn voor eiser komt de vraag aan de orde of de genoten verdiensten als representatief voor de resterende verdiencapaciteit kunnen worden aangemerkt. Zoals onder 5.4 is aangegeven speelt hierbij ook de duurzaamheid van de arbeidsverrichting een rol.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de duurzaamheid van de arbeidsverrichting van eiser in de functie storings- onderhoudsmonteur (aangepast) in de verrichte omvang. Eiser verricht de werkzaamheden, die zijn aangepast zoals beschreven in het gespreksverslag van 13 december 2021, feitelijk – zo blijkt uit de gedingstukken – vanaf april 2021 voor 40 uur per week. Nu eisers eerste WIA-dag is gelegen op 15 april 2022, is daarmee sprake van een representatieve periode in deze arbeid. Er zijn geen aanwijzingen dat eisers aangepaste arbeid heeft geleid tot excessieve uitval of andersoortige gezondheidsproblemen. Omdat eiser deze arbeid al lange tijd en tot op heden nog steeds uitoefent, kunnen de verdiensten uit deze arbeid daarnaast als representatief voor de resterende verdiencapaciteit worden aangemerkt. Uit de gedingstukken blijkt voorts dat eiser en Sabic deze verdiensten in samenspraak op 95% hebben bepaald. Uit de loonbetalingen in de drie maanden na de datum in geding – op basis waarvan de arbeidsdeskundige b&b de mate van arbeidsongeschiktheid heeft berekend – blijkt dat die afspraak in de praktijk (gemiddeld genomen) ook daadwerkelijk is uitgevoerd. Geconcludeerd kan worden dat het inkomen representatief is. [3]
Berekening mate van arbeidsongeschiktheid
5.11
Op basis van de inkomsten die eiser met de werkzaamheden die hij feitelijk heeft verricht, kon verdienen, heeft de arbeidsdeskundige een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
5.12
Dat betekent dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft afgewezen per 15 april 2022.
Schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn
6. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
6.1
De vraag of de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis: de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiseres tijdens de hele procesgang, en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiseres zoals ook uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) naar voren komt. De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De omstandigheden van het geval kunnen dus aanleiding geven een langere behandelduur te rechtvaardigen.
6.2
Bij de toekenning van de schadevergoeding moet de rechtbank beoordelen in hoeverre de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan het UWV respectievelijk aan de rechtbank. De schadevergoeding moet vervolgens naar evenredigheid ten laste van het UWV respectievelijk de Staat worden uitgesproken. De regel die daarbij geldt, is dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt, en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt.
6.3
In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ontvangen (in het onderhavige geval betreft dat 20 april 2022) en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. Met de uitspraak van de rechtbank van heden heeft de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk twee jaar en drie maanden geduurd. In de zaak zelf noch in de opstelling van eiser zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. Dit brengt met zich dat de redelijke termijn met afgerond drie maanden is overschreden, afgerond naar boven wordt dit een half jaar. Deze overschrijding is geheel gelegen in de bezwaarfase (die in totaal meer dan vijftien maanden heeft geduurd). Dit leidt tot een schadevergoeding van € 500,-, die moet worden betaald door het UWV.
6.4
Als een verzoek om schadevergoeding zoals hier aan de orde wordt toegewezen, dan moet in principe ook een veroordeling in de daarvoor gemaakte proceskosten plaatsvinden. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiser gemaakte proceskosten ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn met afgerond een half jaar wordt een schadevergoeding toegekend van € 500,-, te betalen door het UWV. Verder wordt het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser in verband met zijn verzoek om schadevergoeding, zoals weergegeven onder 6.4. Er bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het UWV het griffierecht aan eiser moet terugbetalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het UWV tot vergoeding van schade aan eiseres tot een bedrag van € 500,-;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 11 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

Wet WIA
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Volgens artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Artikel 9: Vaststelling in aanmerking te nemen arbeid
Bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen worden de volgende regels in acht genomen:
a. in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen, waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Onder deze bekwaamheden worden ten minste verstaan mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en eenvoudig computergebruik. Deze arbeid wordt nader omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies. Deze functies vertegenwoordigen ieder ten minste drie arbeidsplaatsen. De gegevens met betrekking tot de in aanmerking genomen functies, met alle daaraan verbonden specifieke aspecten inzake belasting, beloning en opleidingseisen mogen op het moment van de datum waarop de ter gelegenheid van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gegeven beschikking betrekking heeft, niet ouder zijn dan 24 maanden;
b. bij het bepalen van de urenomvang van de onder a bedoelde functies mogen ook functies in aanmerking worden genomen met een omvang groter dan de urenomvang van de door de in artikel 6, artikel 1 van de Wet WIA of artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW bedoelde gezonde persoon uitgeoefende arbeid, tenzij betrokkene voor een geringer aantal uren belastbaar is, in welk geval de urenomvang van de onder a bedoelde functies niet meer bedraagt dan dat aantal uren;
c. arbeid, die door betrokkene alleen kan worden verricht na toepassing van zodanige voorzieningen, dat het accepteren van die toepassing in redelijkheid niet van een werkgever kan worden verlangd, blijft bij de toepassing van onderdeel a buiten beschouwing;
d. arbeid, die niet door betrokkene kan worden verricht omdat voor het verrichten van die arbeid een in de wet of collectieve arbeidsovereenkomst neergelegde functionele leeftijdsgrens geldt, die door betrokkene is overschreden of nog niet is bereikt, blijft bij de toepassing van onderdeel a buiten beschouwing;
e. indien betrokkene zodanige kenmerken heeft, dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd hem in bepaalde arbeid te werk te stellen, blijft die arbeid bij de toepassing van onderdeel a buiten beschouwing;
f. bij de toepassing van onderdeel a blijft arbeid die meer dan incidenteel tussen 0.00 uur en 6.00 uur wordt verricht buiten beschouwing, tenzij de gezonde persoon, bedoeld in artikel 6, artikel 1 van de Wet WIA of artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW, in dergelijke arbeid werkzaam is;
g. Indien betrokkene de leeftijd van 23 jaar nog niet heeft bereikt wordt onderdeel a toegepast alsof hij die leeftijd heeft bereikt;
h. in afwijking van de onderdelen b en f wordt uitgegaan van de arbeid die feitelijk wordt verricht, mits dit leidt tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid dan de met toepassing van onderdeel a en artikel 10 vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid;
i. voor de toepassing van onderdeel h wordt onder arbeid die feitelijk wordt verricht mede verstaan arbeid die na het intreden van de arbeidsongeschiktheid feitelijk is verricht en waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 maart 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP8481), 20 december 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:4352), 5 augustus 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1981) en 26 april 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:784).
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 11 oktober 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:1925).
3.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 15 mei 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1620).