ECLI:NL:RBZWB:2024:3630

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
23/8983 en 23/8984
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van boetebeschikkingen bij naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en recht op proceskostenvergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juni 2024, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende twee naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting (MRB) opgelegd, samen met boetebeschikkingen. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen de eerste boetebeschikking ongegrond is, terwijl het beroep tegen de tweede boetebeschikking gegrond is. De rechtbank vermindert de boete van de tweede beschikking van € 447 naar € 429, omdat de inspecteur abusievelijk een verkeerde boete had opgelegd. De rechtbank concludeert dat er geen recht op proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase is, omdat de inspecteur de boetes had opgelegd volgens het geldende beleid en de aanpassing van het beleid niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt. De rechtbank bevestigt dat de boetebeschikkingen passend zijn en dat de inspecteur het griffierecht en een proceskostenvergoeding aan belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/8983 en 23/8984

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. drs. C.M.J.E.P. Meerts),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 14 juli 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) over het tijdvak 21 maart 2022 tot en met 20 maart 2023 opgelegd van € 895 en bij gelijktijdige beschikking een boete opgelegd van € 895 (boetebeschikking 1) (BRE 23/8983).
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 21 maart 2022 tot en met 20 maart 2023 opgelegd van € 859 en bij gelijktijdige beschikking een boete opgelegd van € 859 (boetebeschikking 2) (BRE 23/8984).
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de nageheven motorrijtuigenbelasting ongegrond verklaard. Hij heeft de boetebeschikkingen verminderd tot elk € 447.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 16 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Namens belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de boetebeschikkingen terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. Daarnaast is in geschil of de inspecteur het verzoek van belanghebbende om een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase terecht heeft afgewezen.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de boetebeschikkingen terecht aan belanghebbende opgelegd en bestaat geen recht op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. Wel vermindert de rechtbank boetebeschikking 2 naar € 429. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is vanaf 21 maart 2019 houder van twee motorrijtuigen ingericht als kampeerwagen met [kenteken 1] (camper 1) en [kenteken 2] (camper 2).
3.1.
De geldigheid van het kenteken van camper 1 is geschorst geweest in de periode 25 oktober 2022 tot en met 14 april 2023.
3.2.
De geldigheid van het kenteken van camper 2 is geschorst geweest in de periode 1 oktober 2022 tot en met 23 april 2023.
3.3.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen opgelegd omdat middels camerabeelden is geconstateerd dat met camper 1 op 6 januari 2023 en met camper 2 op 27 januari 2023 gebruik is gemaakt van de openbare weg terwijl het kenteken van de campers geschorst was. Beide constateringen vonden plaats op de [adres] in [plaats] .
3.4.
Camper 1 is op 18 januari 2023 APK-gekeurd en camper 2 is op 16 maart 2023 APK-gekeurd.

Overwegingen

Vooraf
4. Uit het beroepschrift leidt de rechtbank af dat de beroepen niet zijn gericht tegen de naheffingsaanslagen. Voor het geval belanghebbende wel heeft bedoeld ook beroep in te stellen tegen de naheffingsaanslagen, is de rechtbank van oordeel dat die terecht zijn opgelegd, omdat (zoals in beroep ook is gesteld) de voorwaarden van de schorsingsregeling niet zijn nageleefd.
Zijn de verzuimboeten terecht en niet te hoog vastgesteld?
4.1.
Nu de belastingplichtige de verschuldigde belasting voor het gebruik van de weg met motorrijtuigen met geschorst kenteken niet heeft betaald, kan de inspecteur ter zake daarvan verzuimboeten opleggen van maximaal € 5.514. [1] Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) of als sprake is van een pleitbaar standpunt dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Van avas is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit, op grond waarvan te weinig belasting zou zijn geheven, te voorkomen. [2]
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van avas. De enkele stelling dat belanghebbende zich niet bewust was van de mogelijke consequenties is onvoldoende. Ook de stelling dat belanghebbende door de eigenaar van het keuringstation niet op de hoogte is gesteld van de verlate keuring maakt niet dat belanghebbende geen enkel verwijt treft. Het ligt op de weg van belanghebbende om zich op de hoogte te stellen van de geldende schorsingsregels en te zorgen dat die worden nageleefd.
4.2.
De hoogte van de boete wordt bepaald met inachtneming van paragraaf 34, onderdeel 2 van het Besluit bestuurlijke boeten belastingdienst (BBBB). Gelijktijdig met het vaststellen van de naheffingsaanslagen zijn de boetebeschikkingen op grond van paragraaf 34, onderdeel 2 van het BBBB opgelegd tot een bedrag van 100% van de nageheven belasting. Vanaf 1 juli 2023 geldt op grond van het BBBB een verzuimboete van 50% van de nageheven belasting.
4.3.
De inspecteur heeft bij zijn uitspraken op bezwaar rekening gehouden met voornoemde wijziging in het BBBB door het toe te passen boetepercentage van 100% te verlagen naar 50%. In zijn verweerschrift in zaaknummer 23/8984 (met betrekking tot boetebeschikking 2) erkent de inspecteur evenwel dat de verzuimboete bij de uitspraak op bezwaar abusievelijk is verminderd tot € 447 terwijl de boete tot € 429 (50% van € 859) had moeten worden verminderd. De rechtbank zal dat standpunt volgen. Het beroep is in zoverre gegrond.
4.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de verzuimboeten verder te verminderen. De verwijzing van belanghebbende naar de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 27 juni 2023 [3] brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De feiten en omstandigheden in die zaak zijn anders dan in de zaken van belanghebbende. In casu is sprake van een veel langer tijdsverloop tussen de constatering van het gebruik van de weg en de APK-keuring. Verder geldt dat de stellingen die belanghebbende heeft ingenomen over dat tijdsverloop en over het handelen van het keuringsstation niet zijn onderbouwd met bewijsstukken terwijl de stellingen door de inspecteur worden betwist. De rechtbank acht de door belanghebbende gestelde omstandigheden niet bewezen. De boeten, zoals die luiden na de uitspraken op bezwaar en de onder 4.3 genoemde vermindering, zijn passend en geboden.
Heeft belanghebbende recht op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase?
4.5.
Belanghebbende stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 juli 2023 [4] , dat hij recht heeft op vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten in de bezwaarfase. Volgens belanghebbende is het tijdens de procedure verminderen van de boeten aan te merken als een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid.
4.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De inspecteur heeft de verzuimboeten opgelegd op grond van het destijds geldende boetebeleid. De verzuimboeten zijn in de bezwaarfase verminderd als gevolg van een wijziging in dat boetebeleid. De aanpassing van het BBBB is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als onrechtmatig handelen van de inspecteur en valt ook overigens niet aan hem toe te rekenen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep met betrekking tot boetebeschikking 1 (zaaknummer 23/8983) is ongegrond. Dat betekent dat boetebeschikking 1, zoals die luidt na de uitspraak op bezwaar, in stand blijft.
Het beroep met betrekking tot boetebeschikking 2 (zaaknummer 23/8984) is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar inzake boetebeschikking 2. Boetebeschikking 2 wordt verminderd tot € 429.
5.1.
Omdat het beroep met zaaknummer 23/8984 gegrond is moet de inspecteur in die zaak het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875.
De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding vast op € 218,75 (1 punt voor het indienen van het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,25). De rechtbank is van oordeel dat het gewicht van de zaak zeer licht is, omdat het beroep enkel gegrond is als gevolg van een kennelijke verschrijving van de inspecteur. [5]

Beslissing

De rechtbank verklaart:
- verklaart het beroep in zaaknummer 83/8983 ongegrond;
- verklaart het beroep in zaaknummer 83/8984 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake boetebeschikking 2;
- vermindert boetebeschikking 2 tot een bedrag van € 429;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 3 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 37 van de Wet MRB, in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
2.Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:844.
5.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315.