ECLI:NL:GHAMS:2023:1687

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
22/02383
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een verzuimboete die aan de belanghebbende, een houder van een personenauto, was opgelegd. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 1.501 opgelegd voor het tijdvak van 7 oktober 2019 tot en met 17 juni 2020, evenals een verzuimboete van gelijke hoogte. De rechtbank had in eerste aanleg de boete verminderd tot nihil, wat de inspecteur in hoger beroep aanvecht.

De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende op 17 juni 2020 met een geschorst kenteken de openbare weg had gebruikt om zijn auto naar de garage te rijden voor een APK-keuring. De rechtbank oordeelde dat de schorsing van de tenaamstelling van het kenteken eindigt zodra met het voertuig van de weg gebruik wordt gemaakt, maar dat er een uitzondering geldt als het voertuig op de dag van gebruik voor de APK wordt gekeurd. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet op 17 juni 2020 was gekeurd, wat leidde tot de naheffingsaanslag.

In hoger beroep bevestigde het Hof de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de omstandigheden van het geval, waaronder de intentie van de belanghebbende om de auto te laten keuren, rechtvaardigen dat de verzuimboete tot nihil wordt verminderd. Het Hof nam de overwegingen van de rechtbank over en concludeerde dat de inspecteur niet terecht de verzuimboete had gehandhaafd. De uitspraak van het Hof bevestigt de beslissing van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van de inspecteur ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/02383
27 juni 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
tegen de uitspraak van 21 september 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/568 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
en
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 7 oktober 2019 tot en met 17 juni 2020 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.501, alsmede bij beschikking van gelijke datum een boete van € 1.501.
1.2.
De inspecteur heeft in bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boete;
- vermindert de boete tot nihil (€ 0) en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar, en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen. De belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Desgevraagd heeft geen van beide partijen kenbaar gemaakt een zitting te wensen. Het onderzoek is op 20 juni 2023 gesloten.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

Feiten
1. Eiser is vanaf 27 september 2019 houder van een personenauto van het merk Audi met het kenteken [kenteken] (de auto). De tenaamstelling van de auto in het kentekenregister is geschorst geweest vanaf 7 oktober 2019.
2. Van 7 oktober 2019 tot 17 juni 2020 heeft de auto in een stalling gestaan. Op 17 juni 2020 heeft eiser met de auto gebruik gemaakt van de openbare weg om de auto naar garagebedrijf Garage [A] te rijden.
3. Op 18 juni 2020 is door Garage [A] een keuringsbewijs voor de auto afgegeven. Diezelfde dag heeft eiser bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) een aanvraag gedaan de schorsing voor de auto op te heffen.
4. In zijn reactie van 29 juli 2020 op de vooraankondiging van de naheffingsaanslag/boetebeschikking heeft eiser, voor zover hier van belang, geschreven:
“(…) Na het telefoongesprek met de RDW heb ik mijn vaste garage ( [A] ) gebeld om te vragen of het mogelijk was om mijn auto dezelfde dag (17 juni 2020) te laten keuren. Helaas was dit niet mogelijk. De volgende (18 juni 2020) hadden ze plek in de ochtend.
(…) Vanwege mijn werk was het niet mogelijk om mijn auto 18 juni 2020 naar de garage te brengen. Nadat ik op 18 juni 2020 rond een telefoontje kreeg van de garage dat mijn auto door de apk-keuring was hebben we de schorsing online opgeheven.
De schorsing is inderdaad een dag later gebeurd, omdat ik op instructie van de RDW eerst mijn auto heb moeten laten keuren voordat ik de schorsing kon opheffen. En om mijn auto te kunnen laten keuren moest ik wel eerst naar de garage rijden. Als ik andere instructies had gekregen van de RDW dan had ik mij daaraan gehouden. (…)”
5. In beroep heeft eiser een schriftelijke verklaring overgelegd van Garage [A] van 29 december 2020, waarin is vermeld:
“de Audi is op 17/06/2020 aangeboden voor de APK-keuring de auto is nagekeken op 17/06 maar kwam niet door de keuring vanwege een draagarmrubber die niet op voorraad was.
Op 18/26/2020 hebben we de draagarmrubber vervangen, en de auto als goedkeur afgemeld”
2.2.
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de verzuimboete door de rechtbank terecht is verminderd tot nihil.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil, voor zover in hoger beroep nog van belang, het volgende overwogen:

Beoordeling van het geschil
(…)
De nageheven belasting
13. Het uitgangspunt is dat een schorsing van de tenaamstelling van een kenteken eindigt zodra met het betrokken voertuig van de weg wordt gebruikgemaakt (zie artikel 68, eerste lid, onder d, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994)). Dan wordt namelijk de belangrijkste voorwaarde voor de schorsing niet nageleefd. Een uitzondering geldt als het voertuig op de dag van het gebruik van de weg voor de APK wordt gekeurd (zie artikel 68, tweede lid, van de WVW 1994 en artikel 23 van het Kentekenreglement). Voor die dag bestaat ook een uitzondering op het verbod om met een voertuig zonder geldige APK van de weg gebruik te maken (zie artikel 73, tweede lid, onder d, van de WVW 1994 en artikel 10 van het Besluit voertuigen).
14. Als een schorsing eindigt door gebruik van de weg, kan motorrijtuigenbelasting worden nageheven. De belasting wordt dan (per saldo) berekend over de periode van schorsing in de voorafgaande negen tot twaalf maanden (zie artikel 35 van de Wet mrb 1994). De gedachte is kennelijk dat schending van de voorwaarden voor schorsing moet leiden tot het herleven van de hoofdregel dat motorrijtuigenbelasting is verschuldigd voor het houden van een motorrijtuig.
15. De naheffingsaanslag zou gelet op het voorgaande onterecht zijn opgelegd als met de APK-keuring van de auto is begonnen op 17 juni 2020, de dag van het gebruik van de weg. Dat heeft eiser in beroep gesteld, maar acht de rechtbank onaannemelijk. Eiser schreef in zijn reactie op de vooraankondiging van de naheffingsaanslag/boetebeschikking namelijk nog dat Garage [A] op 17 juni 2020 geen tijd had de auto te keuren en dat daarom voor 18 juni 2020 een afspraak is gemaakt. Ook de afmelding voor de APK op 18 juni 2020 wijst erop dat de auto niet op 17 juni 2020 is gekeurd. Daaraan hecht de rechtbank meer gewicht dan aan de verklaring van Garage [A] van 29 december 2020, waarvan overigens ook niet bekend is wie die verklaring heeft opgesteld en ondertekend. Als die verklaring naar waarheid zou zijn, dan had uit het keuringsbewijs de reparatie moeten blijken die volgens deze verklaring nodig was om de auto door de keuring te krijgen. Dit bewijs, of een factuur van Garage [A] waarop de reparatie is vermeld, heeft eiser echter niet overgelegd.
16. Omdat het ervoor moet worden gehouden dat de auto niet op 17 juni 2020 voor de APK is gekeurd, mocht verweerder de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting aan eiser opleggen. Eiser heeft verder geen klachten gericht tegen de berekening van de nageheven belasting. Voor zover de rechtbank kan nagaan, is het bedrag van de nageheven belasting overigens ook juist vastgesteld. De klachten van eiser leiden daarom niet tot vernietiging of vermindering van de naheffingsaanslag.
De boete
17. Wanneer motorrijtuigenbelasting wordt nageheven omdat een schorsing door het gebruik van de weg met een voertuig is geëindigd, kan ook een verzuimboete van maximaal € 5.514 worden opgelegd, tenzij alle schuld afwezig is (zie artikel 37 van de Wet mrb 1994 en artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).
18. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat hem in het geheel geen verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het feit dat tot naheffing leidt. De boete hoeft daarom niet vanwege afwezigheid van alle schuld bij eiser te worden vernietigd.
19. Bij het beoordelen van de hoogte van de boete pleit wel in het voordeel van eiser dat het gebruik van de weg met de auto op 17 juni 2020 kennelijk erop was gericht de auto te laten keuren voor de APK om vervolgens de schorsing te kunnen opheffen. Een dag later is de auto ook gekeurd en heeft eiser de RDW verzocht de schorsing op te heffen. Niets wijst erop dat hij zich heeft gerealiseerd dat het gebruik van de weg met de auto op 17 juni 2020 kon leiden tot naheffing van motorrijtuigenbelasting. Verder heeft de auto vanaf het begin van de schorsing tot 17 juni 2020 in een stalling gestaan en heeft eiser slechts op één dag de voorwaarden van de schorsingsregeling niet nageleefd. De rechtbank gelooft eiser waar hij in wezen heeft verklaard dat hij de schorsing al op 17 juni 2020 regulier had laten opheffen als dat mogelijk was geweest. In vergelijking met opheffen van de schorsing op 18 juni 2020 had hem dat ongeveer € 6 aan motorrijtuigenbelasting extra gekost. Ten slotte betreft de naheffing – door de wijze van berekenen van daarvan overeenkomstig artikel 35 van de Wet mrb 1994 – een fors bedrag dat eiser, naar hij heeft verklaard, in termijnen betaalt en hebben hij en zijn partner de zorg voor drie kinderen.
20. De hiervoor vermelde omstandigheden in aanmerking genomen, acht de rechtbank een boete van nihil (€ 0) passend en geboden. De klachten van eiser leiden dus wel tot een vermindering van de boete met € 1.501.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
De rechtbank heeft de opgelegde verzuimboete in haar uitspraak verminderd tot nihil. De inspecteur betoogt dat met een geschorst kenteken slechts mag worden gereden op de dag van de keuring (18 juni 2020) en dat, nu belanghebbende ook op de dag voorafgaande aan de keuring (17 juni 2020) van de auto gebruik heeft gemaakt op de openbare weg, hij zowel motorrijtuigenbelasting als een verzuimboete van – in beginsel – 100% verschuldigd is. De inspecteur handhaaft daarbij overigens wel zijn ter zitting bij de rechtbank ingenomen standpunt dat de verzuimboete tot € 375 (25%) dient te worden gematigd. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de verzuimboete door de rechtbank terecht is verminderd tot nihil. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat geen sprake is van ‘afwezigheid van alle schuld’ en evenmin van een ‘pleitbaar standpunt’. De belastingrechter heeft alsdan tot taak te onderzoeken of, gelet op alle in aanmerking komende omstandigheden van het gegeven geval, de inspecteur terecht en tot het juiste bedrag een verzuimboete heeft opgelegd (vgl. Hoge Raad 10 juni 2005, nr. 40 601, ECLI:NL:HR:2005:AT7216). De belastingrechter is daarbij niet gebonden aan het bepaalde in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
5.3.
Het Hof is in navolging van de rechtbank van oordeel dat, gelet op de omstandigheden van het geval als genoemd door de rechtbank in punt 19 van haar uitspraak, een vermindering van de opgelegde verzuimboete tot nihil passend en geboden is. Het Hof neemt de punten 19 en 20 van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne.
5.4.
Al hetgeen de inspecteur in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Slotsom
5.5.
De slotsom is dat het hoger beroep van de inspecteur ongegrond is.

6.Kosten

Kosten die op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking zouden komen, zijn niet gesteld of gebleken.

7.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- bepaalt dat van de inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 548.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, C.J. Hummel en
J-P.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 27 juni 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: