In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een verzuimboete die aan de belanghebbende, een houder van een personenauto, was opgelegd. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 1.501 opgelegd voor het tijdvak van 7 oktober 2019 tot en met 17 juni 2020, evenals een verzuimboete van gelijke hoogte. De rechtbank had in eerste aanleg de boete verminderd tot nihil, wat de inspecteur in hoger beroep aanvecht.
De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende op 17 juni 2020 met een geschorst kenteken de openbare weg had gebruikt om zijn auto naar de garage te rijden voor een APK-keuring. De rechtbank oordeelde dat de schorsing van de tenaamstelling van het kenteken eindigt zodra met het voertuig van de weg gebruik wordt gemaakt, maar dat er een uitzondering geldt als het voertuig op de dag van gebruik voor de APK wordt gekeurd. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet op 17 juni 2020 was gekeurd, wat leidde tot de naheffingsaanslag.
In hoger beroep bevestigde het Hof de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de omstandigheden van het geval, waaronder de intentie van de belanghebbende om de auto te laten keuren, rechtvaardigen dat de verzuimboete tot nihil wordt verminderd. Het Hof nam de overwegingen van de rechtbank over en concludeerde dat de inspecteur niet terecht de verzuimboete had gehandhaafd. De uitspraak van het Hof bevestigt de beslissing van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van de inspecteur ongegrond.