Uitspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer van 4 april 2024 in de zaak tussen
mr. [belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
“Pension Scheme Rules Applicable Permanent Staff of the Co-ordinated Organisations”(hierna: de pensioenregeling). In dit reglement is onder meer het volgende bepaald:
- deel 1: van 15 augustus 1979 tot en met 31 december 1994, zijnde 185/325ste deel;
- deel 2: van 1 januari 1995 tot en met 31 december 2000, zijnde 72/325ste deel;
- deel 3: van 1 januari 2001 tot en met 30 juni 2006, zijnde 68/325ste deel.
‘staff member’kan vóór die pensioenleeftijd al met pensioen gaan en verzoeken om een eerdere uitbetaling van het pensioen op voorwaarde dat hij tenminste 50 jaar oud is. Uit een arrest van de Hoge Raad [5] volgt dat destijds, vóór 1 januari 1995, een pensioenleeftijd van 60 jaar naar maatschappelijke opvattingen niet ongebruikelijk was en werden regelingen welke ingingen bij of na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar, aangemerkt als regelingen die de verzorging van werknemers of gewezen werknemers bij ouderdom ten doel hebben. Van regelingen die voorzagen in eerder ingaande uitkeringen kon dat behoudens bijzondere omstandigheden gelegen in de aard van de functie, volgens de Hoge Raad niet gezegd worden. Nu in de pensioenregeling de mogelijkheid is opgenomen om vanaf 50 jaar met pensioen te gaan, ongeacht de aard van de functie van de
‘staff member’, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de pensioenregeling in zoverre de verzorging van werknemers of gewezen werknemers bij ouderdom ten doel heeft. Hierin ligt besloten het oordeel dat de aard van de functie van belanghebbende niet zo bijzonder was dat zulks een afwijking rechtvaardigt van wat als regel heeft te gelden omtrent de aanvaardbare ingangsdatum van een ouderdomspensioen.
‘orphan’s or dependant’s pension’opgenomen. Hiervoor komen naast de (gewezen) echtgenoten in aanmerking
‘the childeren or others dependants’, ongeacht hun leeftijd. Volgens de tekst van artikel 11, lid 3, van de Wet LB 1964 uit 1994 bestaat de kring van pensioengerechtigden uit (gewezen) werknemers, (gewezen) echtgenoten en ongehuwden kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt. Hieruit volgt dat de kring van gerechtigden in de pensioenregeling aanzienlijk ruimer is dan in Nederland destijds gebruikelijk was. Op dit punt voldoet de pensioenregeling niet aan de wet. Voorts is de uitkering voor half wezen 40% en voor volle wezen 80% van het theoretisch nabestaandenpensioen. Ook op dit punt (in samenhang bezien met de rest van de pensioenregeling) is de pensioenregeling naar het oordeel van de rechtbank niet gebruikelijk.