Op 4 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin belanghebbenden, bestaande uit twee natuurlijke personen en een BV, in beroep gingen tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting, alsook een naheffingsaanslag omzetbelasting. De inspecteur van de belastingdienst had eerder navorderingsaanslagen opgelegd voor het jaar 2016, waarbij belastingrente en vergrijpboeten waren opgelegd. De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 12 maart 2024, waar partijen overeenstemming hebben bereikt over de waarde van de onroerende zaak en de correcties op de boekwinst en huuropbrengsten. De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen en naheffingsaanslagen verminderd en de vergrijpboeten vernietigd. Tevens is er een vergoeding voor immateriële schade toegekend aan de belanghebbenden vanwege overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van griffierechten en proceskosten aan de belanghebbenden.