ECLI:NL:RBZWB:2024:2209

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
21/1528, 21/1529, 21/1532 en 21/1533
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting met betrekking tot onroerende zaak en naheffingsaanslag omzetbelasting

Op 4 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin belanghebbenden, bestaande uit twee natuurlijke personen en een BV, in beroep gingen tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting, alsook een naheffingsaanslag omzetbelasting. De inspecteur van de belastingdienst had eerder navorderingsaanslagen opgelegd voor het jaar 2016, waarbij belastingrente en vergrijpboeten waren opgelegd. De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 12 maart 2024, waar partijen overeenstemming hebben bereikt over de waarde van de onroerende zaak en de correcties op de boekwinst en huuropbrengsten. De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen en naheffingsaanslagen verminderd en de vergrijpboeten vernietigd. Tevens is er een vergoeding voor immateriële schade toegekend aan de belanghebbenden vanwege overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van griffierechten en proceskosten aan de belanghebbenden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/1528, 21/1529, 21/1532 en 21/1533

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende 1] , uit [plaats 1] (België),

[belanghebbende 2] , uit [plaats 1] (België),

[belanghebbende 3] B.V., gevestigd te [plaats 2] ,

hierna samen: belanghebbenden
(gemachtigde: mr. A.J.C. Perdaems),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbenden tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 24, 25 en 26 februari 2021 en 12 maart 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan [belanghebbende 1] (meneer [belanghebbende 1] ) en [belanghebbende 2] ( mevrouw [belanghebbende 2] ) voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van deze navorderingsaanslagen heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht en vergrijpboeten opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft aan [belanghebbende 3] BV voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (VPB) opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van deze navorderingsaanslag heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd.
1.3.
De inspecteur heeft aan [belanghebbende 3] BV voor het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting (OB) opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd.
1.4.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbenden ongegrond verklaard en de navorderings- en naheffingsaanslagen, belastingrentebeschikkingen en boetebeschikkingen gehandhaafd.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , de gemachtigden van belanghebbenden mr. A.J.C. Perdaems, mr. M.N.H. Hintzen en mr. M. Verschoor, en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] .

Beoordeling door de rechtbank

Het compromis
2. Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt.
Met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV en VPB zijn partijen overeengekomen dat de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres] op 28 juni 2016, het moment van verkoop, op € 160.000 moet worden vastgesteld, waardoor de correctie op de boekwinst € 110.000 bedraagt (€ 160.000 min € 50.000), de correctie van de huuropbrengsten moet op € 4.400 worden vastgesteld en de vergrijpboeten moeten worden vernietigd.
Met betrekking tot de naheffingsaanslag OB zijn partijen overeengekomen dat de correctie voorbelasting in verband met de huuropbrengsten op € 667 moet worden vastgesteld en de verzuimboete dienovereenkomstig moet worden verminderd.
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
2.1.
De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag OB 2016 tot € 1.278 en de verzuimboete tot € 127 (10% van € 1.278). De berekening is als volgt:
Correctie 3.2.2 privé aandeel accountantskosten € 489
Correctie 3.2.3 voorbelasting o.g.v. BUA € 133
Correctie 4.1 suppletie aangifte BTW 2016 € 11 -/-
Correctie 4.3 voorbelasting i.v.m. vrijgestelde omzet uit verhuur
€ 667
Totaal correcties € 1.278.
Wat betreft de verzuimboete volstaat de rechtbank met de constatering dat de redelijke termijn voor de duur van de procedure is overschreden, maar dat dit gelet op de hoogte van de boete niet tot een vermindering van de boete leidt. [1]
2.2.
De rechtbank vermindert de navorderingsaanslag VPB 2016 tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 416.109 en vernietigt de vergrijpboete. De berekening is als volgt:
Correctie 3.1.5 lening u/g Bespex BV € 6.968
Correctie 3.2.2 privé aandeel accountantskosten € 2.803
Correctie 3.2.3 voorbelasting o.g.v. BUA € 133 -/-
Correctie 3.2.4. boekwinst € 110.000
Correctie 3.2.5 huuropbrengsten zoon € 4.400
Correctie 4.3 voorbelasting i.v.m. vrijgestelde omzet uit verhuur
€ 667 -/-
Totaal correcties € 123.371
Saldo fiscale winstberekening € 290.558
Correcties
€ 123.371
Gecorrigeerde belastbare winst € 413.929
Niet aftrekbare kosten
€ 235
Gecorrigeerd belastbaar bedrag € 414.164
2.3.
De rechtbank vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 van [belanghebbende 1] tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 71.500 met handhaving van de overige elementen van de aanslag en vernietigt de vergrijpboete. De berekening van het inkomen uit aanmerkelijk belang is als volgt:
Boekwinst (62,5% van € 110.000) € 68.750
Huuropbrengsten zoon (62,5% van € 4.400)
€ 2.750
Totaal € 71.500
2.4.
De rechtbank vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 van [belanghebbende 2] tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 42.900 met handhaving van de overige elementen van de aanslag en vernietigt de vergrijpboete. De berekening van het inkomen uit aanmerkelijk belang is als volgt:
Boekwinst (37,5% van € 110.000) € 41.250
Huuropbrengsten zoon (37,5% van € 4.400)
€ 1.650
Totaal € 42.900
Het verzoek om immateriëleschadevergoeding
3. Belanghebbenden maken aanspraak op vergoeding van immateriële schade (ISV) vanwege overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de onderhavige geschillen beslecht hadden moeten zijn.
3.1.
Voor de beoordeling of belanghebbenden recht hebben op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, gelden de uitgangspunten in de jurisprudentie van de Hoge Raad. [2] Als uitgangspunt geldt een redelijke termijn van twee jaar. De rechtbank merkt op dat het hier gaat om procedures waarin nagenoeg dezelfde geschilpunten ter discussie staan. De motivering van de beroepen zijn in alle zaken nagenoeg identiek, dan wel in zeer hoge mate vergelijkbaar. Verder zijn de zaken gezamenlijk behandeld op de zitting van 12 maart 2024. Gelet hierop bestaat er voor alle fasen van de procedure een zodanige samenhang dat ter vaststelling van het bedrag van de ISV voor alle zaken gezamenlijk eenmaal het tarief van € 500 per half jaar wordt gehanteerd.
3.2.
De inspecteur heeft het oudste bezwaarschrift ontvangen op 4 februari 2020 en heeft de laatste uitspraak op bezwaar op 12 maart 2021 gedaan. De uitspraak van de rechtbank wordt op 4 april 2024 gedaan en dus afgerond 50 maanden na indiening van het oudste bezwaarschrift. Daarmee is de redelijke termijn met 24 maanden overschreden. De rechtbank ziet in hetgeen de inspecteur heeft gesteld geen aanleiding om de redelijke termijn te verlengen. Belanghebbenden hebben daarom recht op een immateriëleschadevergoeding van € 2.500. De schadevergoeding voor de beroepsfase bedraagt € 1.730,77 en moet betaald worden door de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre aan als derde partij in het geding. Het restant, zijnde € 769,23, komt voor rekening van de inspecteur. Belanghebbenden hebben ieder recht op een derde deel van de ISV, zijnde € 833,33, waarvan € 576,92 moet worden betaald door de Staat en € 256,41 door de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

4. De beroepen zijn gegrond.
4.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn, moet de inspecteur het griffierecht vergoeden van € 49 aan [belanghebbende 1] , € 49 aan [belanghebbende 2] en tweemaal € 360 aan [belanghebbende 3] B.V. Belanghebbenden krijgen ook een vergoeding van de proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
4.2.
Belanghebbenden vragen om vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten dan wel een hogere vergoeding dan de standaardvergoeding op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Daarvoor ziet de rechtbank geen aanleiding, want belanghebbenden hebben niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur tegen beter weten in de aanslagen heeft opgelegd of de uitspraken op bezwaar heeft gedaan [3] of dat de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld [4] . Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om een hogere vergoeding toe te kennen dan volgt uit het Besluit. Wel zal de rechtbank een half punt toekennen voor de reactie op het herziene verweerschrift (zie 4.3 hierna).
4.3.
De rechtbank sluit aan bij het standaardtarief van het Besluit voor de vergoeding voor de rechtsbijstand door de gemachtigde. Bij het bepalen van de vergoeding gaat de rechtbank ervan uit dat de onderhavige vier zaken samenhangen. [5] De zaken zijn immers (nagenoeg) gelijktijdig door de inspecteur en door de rechtbank behandeld, waarbij de werkzaamheden van de gemachtigde in elk van deze zaken (nagenoeg) identiek konden zijn. Nu sprake is van vier samenhangende zaken, zal een factor van 1,5 worden toegepast. De rechtbank kent aan het tiendagenstuk van 1 maart 2024 van belanghebbende een half punt toe, omdat de inspecteur een inhoudelijk herzien verweerschrift heeft ingediend in zaak 21/1533. De rechtbank ziet geen aanleiding om voor het gewicht van de zaken af te wijken van de standaard, omdat de zaken naar het oordeel van de rechtbank van gemiddeld gewicht zijn. De vergoeding voor de kosten van de rechtsbijstand door gemachtigde bedraagt dan € 4.211,25 (1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 310, 1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 0,5 punt voor het indienen van het nader stuk en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875, een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaken en een wegingsfactor 1,5 voor het aantal samenhangende zaken). Belanghebbenden hebben ieder recht op een derde deel van de vergoeding, zijnde € 1.403,75.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag OB over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 tot € 1.278, vermindert de belastingrente dienovereenkomstig en vermindert de bijbehorende verzuimboete tot € 127;
- vermindert de navorderingsaanslag VPB 2016 tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 415.498, vermindert de belastingrente dienovereenkomstig en vernietigt de bijbehorende vergrijpboete;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 van [belanghebbende 1] tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 71.500 met handhaving van de overige elementen van de aanslag, vermindert de belastingrente dienovereenkomstig en vernietigt de vergrijpboete;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 van [belanghebbende 2] tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 42.900 met handhaving van de overige elementen van de aanslag, vermindert de belastingrente dienovereenkomstig en vernietigt de bijbehorende vergrijpboete;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan elk van de belanghebbenden tot een bedrag van € 256,41 per belanghebbende (totaal € 769,23);
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan elk van de belanghebbenden tot een bedrag van € 576,92 per belanghebbende (totaal € 1.730,77);
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht vergoed van € 49 aan [belanghebbende 1] , € 49 aan [belanghebbende 2] en tweemaal € 360 aan [belanghebbende 3] B.V.;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.403,75 aan proceskosten aan elk van de belanghebbenden (totaal € 4.211,25).
Deze uitspraak is op 4 april 2024 gedaan door mr.drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, en openbaar gemaakt door middel van publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vergelijk Hof Den Bosch 21 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2713, r.o. 4.16.
2.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
3.Hoge Raad 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802.
4.Hoge Raad 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975.
5.In de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit.