In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 april 2024, worden de beroepen van belanghebbende tegen de beschikkingen van de inspecteur inzake schenkbelasting beoordeeld. De inspecteur had geen vermindering van schenkbelasting toegekend aan belanghebbende, die bezwaar had gemaakt tegen deze beschikkingen. De rechtbank behandelt de beroepen, die samen met andere zaken zijn behandeld, en concludeert dat de inspecteur terecht geen vermindering heeft verleend. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet onterecht heeft geoordeeld dat de voorwaarden voor de toepassing van de voorwaardelijke vrijstelling van de bedrijfsopvolgingsregeling niet meer voldaan waren na het faillissement van de onderneming binnen vijf jaar na de schenking. Belanghebbende had zich beroepen op dwaling, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de gestelde dwaling. De rechtbank wijst de verzoeken van belanghebbende af, maar kent wel een immateriële schadevergoeding toe van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat de beschikkingen in stand blijven.