ECLI:NL:RBZWB:2024:1988

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
BRE - 22 _ 2199 en 23 _ 2204
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoeken om ambtshalve vermindering aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 en boete

Op 22 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE - 22 _ 2199 en 23 _ 2204, waarin belanghebbende beroep aantekende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank beoordeelde het verzoek van belanghebbende om ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2018, alsook de bijbehorende boete- en belastingrentebeschikkingen. De inspecteur had eerder een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 374.400 en een boete van € 186.028, naast belastingrente van € 11.311. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoeken om vermindering, maar de rechtbank oordeelde dat de inspecteur deze terecht had afgewezen. De rechtbank concludeerde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de aanslagen te hoog waren vastgesteld, mede gezien de betrokkenheid bij een drugslaboratorium en de bevindingen van het NFI. De rechtbank matigde de boete echter tot € 28.598 vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de weigering van de inspecteur om de boete te verminderen gegrond, maar de overige beroepen ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/2199 en 23/2204

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2024 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: [naam] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 22 februari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 374.400. Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur aan belanghebbende een boete opgelegd van € 186.028 en belastingrente in rekening gebracht van € 11.311.
1.2.
Verder heeft de inspecteur aan belanghebbende een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2018 opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 54.614. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 187 belastingrente in rekening gebracht.
1.3.
Belanghebbende heeft verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2018 en de bijbehorende boete- en belastingrentebeschikkingen. De inspecteur heeft de verzoeken bij beschikkingen van 1 augustus 2022 afgewezen. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft de bezwaren vervolgens bij uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 9 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde, en namens de inspecteur, drs. [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 en de bijbehorende boete- en belastingrentebeschikkingen terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van belanghebbende, de beroepsgronden.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 en de bijbehorende belastingrentebeschikkingen terecht afgewezen. De boete bij de aanslag IB/PVV 2018 wordt conform het standpunt van de inspecteur in de beroepsfase gematigd. Daarbij houdt de rechtbank ook rekening met undue delay. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Op 15 mei 2018 is door de Dienst Regionale Recherche een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam ‘Honaira’. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek heeft op 10 juli 2018 een doorzoeking van het perceel [adres] te [plaats 2] plaatsgevonden. In de schuur op het perceel is een laboratorium voor de vervaardiging van synthetische drugs door de politie aangetroffen. Voor de schuur stond een Volkswagen Transporter geparkeerd, waarin enkele jerrycans en een restant poeder lagen. Tijdens de inval door de politie zijn drie personen, waaronder belanghebbende, op het perceel aangehouden.
4.1.
Naar aanleiding van de vondst is door de Landelijke Eenheid, Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO), een onderzoek ingesteld op het perceel. De schuur was opgedeeld in drie ruimtes. In de linker ruimte stonden goederen en chemicaliën opgeslagen. De middelste ruimte was ingericht als productieruimte met rondbodemkolven en loogvaten. Ook stonden hier vaten met afval. De rechterruimte was ingericht om geproduceerde amfetamineolie te destilleren en te zuiveren. Het terrein voor de ruimtes was in gebruik voor de opslag van afval en er stond een gaswasser, waar de afgezogen dampen uit het laboratorium gezuiverd werden. De grond voor de schuur was zeer sterk verontreinigd met alkalische vloeistof.
4.2.
Van de in en bij de schuur aangetroffen chemicaliën en in jerrycans en glaswerk aangetroffen (resten van) vloeistoffen zijn monsters genomen die voor onderzoek zijn aangeboden aan het NFI. In het rapport van het NFI van 9 oktober 2018 (p. 1403 digitale dossier) staat – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Uit de resultaten van het laboratoriumonderzoek volgt dat een groot deel van het onderzoeksmateriaal is terug te voeren op de volgende twee processen:
Proces A - Vervaardiging van BMK uit APAA met zoutzuur
Proces B - Vervaardiging van amfetamine uit BMK met de Leuckartmethode
(…)
Een opbrengstschatting wordt gemaakt door de hoeveelheid geproduceerd eindproduct te schatten op basis van bijvoorbeeld lege verpakking van grondstoffen en/of afval. Deze geschatte hoeveelheid wordt verminderd met de hoeveelheid tussenproduct en/of eindproduct die nog aanwezig is. Als eindproduct van het laboratorium op de locatie [adres] te [plaats 2] wordt (gedestilleerde) amfetamineolie aangehouden en daarom wordt de opbrengstschatting uitgedrukt in amfetamineolie. Amfetamineolie bestaat uit amfetaminebase en water een heeft normaal gesproken een zuiverheid van 40-60 %. Voor deze (on)zuiverheid dient niet te worden gecorrigeerd omdat het hier om een in de illegaliteit gebruikelijke samenstelling gaat en de prijzen hier dus ook op gebaseerd zijn. Voor de opbrengstschatting is gezocht naar een geschikt materiaal en het afval van de eerste stap van proces B is hiervoor het meest geschikt gebleken. Uit aantekeningen ter plaatse (zie figuur 2) is af te leiden dat er min of meer standaard receptuur voor de 1ste stap van de amfetaminesynthese volgens het Leuckartproces ('4,8 b' :' 7,2 fors' :`3,3 m' komt overeen met de standaardreceptuur van 1,5 liter formamide en 0,7 liter mierenzuur per liter BMK) is gebruikt.
(…)
In tabel 3 is de opbrengstschatting weergegeven. Omdat er op basis van de gemeten chemische samenstelling aanwijzingen zijn dat mogelijk een kleine hoeveelheid ander afval is bijgemengd bij het materiaal [AACA4622NL / B.5a], is in de tabel een aanvullende negatieve correctie uitgevoerd van 25% op dit betreffende materiaal. Omdat er volgens opgave aanwijzingen zijn dat er drugsafval in de bodem is geloosd en omdat drugsafval vaak van een productielocatie wordt afgevoerd moet de opbrengstschatting wordt beschouwd als minimaal.
(…)
Op basis van het aanwezige verpakte afval wordt de minimale geproduceerde hoeveelheid amfetamineolie op de locatie [adres] te [plaats 2] geschat op 312 tot 490 liter.”
Veroordelingen
4.3.
Op 21 mei 2019 is belanghebbende door de rechtbank Oost-Brabant veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden (onder meer) ter zake van:
“in de periode van 1 mei 2018 tot en met 10 juli 2018 te [plaats 2] , gemeente Gemert-Bakel, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (…)” en “in de periode van 1 mei 2018 tot en met 10 juli 2018 te [plaats 2] , gemeente Gemert-Bakel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van amfetamine (…)”
4.4.
Op 20 oktober 2020 is belanghebbende door de rechtbank Oost-Brabant veroordeeld tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 153.875,73, ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat hij, door middel van of uit de baten van de feiten ter zake waarvan hij is veroordeeld, heeft verkregen.
Fiscaal onderzoek
4.5.
Op basis van het Convenant ten behoeve van Bestuurlijke en Geïntegreerde Aanpak Georganiseerde Criminaliteit, Bestrijding Handhavingsknelpunten en Bevordering Integriteitbeoordelingen (het RIEC-convenant) heeft informatie-uitwisseling plaatsgevonden tussen de inspecteur en het Openbaar Ministerie en de Politie. Verder heeft de inspecteur op 10 oktober 2018 de Officier van Justitie verzocht om aan hem op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) gegevens en inlichtingen uit het strafrechtelijk onderzoek genaamd ‘Honaira’ te verstrekken met het oog op de beoordeling van de belastingaangiften van (onder meer) belanghebbende (het artikel 55 AWR-verzoek).
4.6.
De inspecteur heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2018. De bevindingen van het onderzoek zijn in een controlerapport met dagtekening 14 januari 2021 vastgelegd . In het controlerapport is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
2.1.4. Wederrechtelijk verkregen voordeelberekening
In deze zaak is op 24 oktober 2018 een proces verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel opgemaakt. Het wederrechtelijk verkregen voordeel na aftrek van kosten werd berekend op:
€ 286.841, op basis van 3 liter afvalvloeistof per verwerkte liter zuivere amfetamine.
€ 449.644, op basis van 2 liter afvalvloeistof per verwerkte liter zuivere amfetamine.
Geproduceerde hoeveelheid
Op het perceel aan de [adres] te [plaats 2] werden diverse klemdekselvaten en IBC's aangetroffen met daarin afvalvloeistoffen. Onderzoek van het NFI wees uit dat het afval betrof afkomstig van de productie van zuivere
amfetamine olie. Door het NFI werd een berekening gemaakt van de minimale hoeveelheid geproduceerde zuivere amfetamine olie.
Bij de doorzoekingen van de schuur werd op een stuk karton een receptuur aangetroffen voor de eerste kookstap, de omzetting van BMK olie naar N-formylamfetamine. (…)
In het proces verbaal van het NFI wordt gesteld dat het een minimale berekening betreft, omdat er al afvalvloeistoffen kunnen zijn afgevoerd. Dat dit inderdaad is gebeurd, kan worden bevestigd op basis van de aangetroffen afvaldumping, zie
2.1.2
die te relateren is aan dit laboratorium. Bij de berekening van de hoeveelheid geproduceerde zuivere amfetamineolie (312 en 490 liter) is geen rekening gehouden met het afval wat is aangetroffen bij de
dumping.
Periode werking laboratorium
De periode waarover het laboratorium werd opgebouwd en in bedrijf werd genomen werd vastgesteld op 21 weken, van 23 februari 2018 tot en met 22 juli 2018. Deze periode bleek uit een in de woning aan de [adres] te [plaats 2] aangetroffen huurovereenkomst voor de schuur/annex garage.

Berekeninq wederrechtelijk verkregen voordeel

Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is aangenomen dat de zuivere amfetamine olie werd verkocht, omdat:

- In de loods geen opstelling werd aangetroffen om de amfetamine olie verder te verwerken;
- Niet de chemicaliën werden aangetroffen om zuivere amfetamine olie om te zetten in pasta of poeder;
- Er alleen resten amfetamine olie werden aangetroffen en geen pasta of poeder resten;
- In het onderzoek geen aanwijzingen werden gevonden dat de amfetamine olie op een andere plaats door de verdachten werd omgezet in pasta of poeder.
De verkoopprijs per liter zuivere amfetamine olie af lab bedraagt € 1.200 conform de lijst `Synthetische drugs & precursoren prijzen 2017'. (Afkomstig van de Afdeling Specialistische Ondersteuning van de Landelijke Recherche)
In het laboratorium is ook 12,2 liter ruwe amfetamine olie aangetroffen. Deze ruwe amfetamine olie betrof geen zogenaamd gereed product en is niet meegenomen in de berekening van de opbrengst van de zuivere amfetamine olie.
Tevens zijn er resten N-formyl amfetamine in het laboratorium aangetroffen. Dit is de vloeistof die verkregen wordt na toevoeging van formamide en mierenzuur aan BMK olie. N-formyl amfetamine is geen zogenaamd gereed product en is niet meegenomen in de berekening van de opbrengst van de zuivere amfetamine olie.
De aangetroffen vloeistof (10 liter jerrycan) in de Volkswagen Jetta met [kenteken] , zie 2.1.3. is niet meegenomen in de hoeveelheid geproduceerde amfetamine olie, omdat niet is vastgesteld dat deze vloeistof zuivere amfetamine
olie betrof en afkomstig is van het drugslaboratorium aan de [adres] te
[plaats 2] .
Opbrengst bij verkoop van de geproduceerde amfetamine olie:
Bij 3 liter afval: 312 liter * € 1.200 = € 374.400
Bij 2 liter afval: 490 liter * € 1.200 = € 588.000
2.1.5.
Kosten productie
Kosten in verband met criminele activiteiten zijn niet aftrekbaar, ook niet voor zover zij in aanmerking zijn genomen bij de bepaling van het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel (Arrest Hoge Raad 19 april 2013, UN BW 7156).
(…)
2.3.3.
Conclusie vermogensvergelijking
Uit de vermogensvergelijking van belastingplichtige over het jaar 2018 blijkt een negatief netto privé van € 19.667, zie berekening hieronder. De opgestelde vermogensvergelijking is zeker niet compleet, maar geeft een indicatie. De contante geldstroom gerelateerd aan de geproduceerde drugs (inkomsten en uitgaven) zijn niet in deze vermogensvergelijking meegenomen. Doordat uitgaven niet in beeld zijn kon de vermogensvergelijking niet verder worden ingevuld, terwijl deze wel duidelijk maakt dat er meer geld moet zijn uitgegeven dan er volgens officiële bronnen (bankrekeningen e.d.) is binnengekomen.
(…)
2.5.
Beoordeling beschikbare informatie
(…)
Het NFI gaat uit van een minimale berekening, berekend vanuit de aangetroffen afvalvloeistof op het perceel te [plaats 2] . Het aangetroffen afval te [plaats 3] , zie 2.1.2 bevestigt dat er meer afvalvloeistoffen zijn afgevoerd. Daarnaast is de 12,2 liter ruwe amfetamineolie aangetroffen in het drugslaboratorium door het NFI in mindering gebracht bij de berekening van het voordeel.
Uit bovenstaande blijkt dat er vermoedelijk meer geproduceerd is dan de berekende hoeveelheid amfetamine olie door het NFI. Uit het vonnis van de rechtbank betreffende de ontnemingsprocedure blijkt dat de rechtbank uitgegaan is van een
genoten voordeel ter hoogte van € 286.841. (€ 374.400 minus beweerdelijk gemaakte kosten) Kosten in verband met criminele activiteiten zijn niet aftrekbaar. Het voordeel van belastingplichtige stel ik vast op € 374.400.
De "winstverdeling" (dus het aandeel van belastingplichtige) van het wederrechtelijk verkregen voordeel is niet duidelijk. Dit is ook niet uit de ontnemingsprocedure gebleken. De rechtbank kon de omvang van het voordeel van ieder van de daders niet vaststellen. De daders hebben geen inzage gegeven in het genoten voordeel. Daarom wordt aan alle verdachten (in het strafrechtelijk onderzoek) afzonderlijk de volledige opbrengst aangerekend.
Het negatieve netto privé berekend in de vermogensvergelijking van belastingplichtige, zie 2.3 bevestigt dat er meer inkomsten geweest moeten zijn in de gecontroleerde periode.
(…)
3.3.
Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)
De inkomsten uit de productie van synthetische drugs worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden.”
Aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 en boete- en belastingrentebeschikkingen
4.7.
Belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2018. In de aanmaning staat vermeld dat de aangifte uiterlijk op 8 januari 2020 moet zijn ontvangen door de inspecteur. Op 27 maart 2020 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 ingediend.
4.8.
De inspecteur heeft op 24 februari 2021 – conform de bevindingen in het controlerapport – de aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 en de boete- en belastingrentebeschikkingen aan belanghebbende opgelegd.

Motivering

Vooraf; de kasopstelling
5. Belanghebbende klaagt erover dat de inspecteur de kasopstelling niet heeft overgelegd. Dat leidt volgens belanghebbende tot een schending van (onder meer) artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.1.
De rechtbank stelt vast dat de kasopstelling is opgenomen in het controlerapport op pagina 9. Er is dus geen sprake van een ontbrekend stuk. Dat betekent dat er op die grond geen sprake is van een schending van artikel 8:42 van de Awb, hetgeen ook overigens niet is gebleken.
Wettelijk kader ambtshalve vermindering
6. De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 en de bijbehorende beschikkingen geen rechtsmiddel heeft aangewend. Dat betekent dat de aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 en de bijbehorende beschikkingen onherroepelijk vaststaan. De mogelijkheid van ambtshalve vermindering ontneemt aan die aanslagen en beschikkingen niet het definitieve karakter. [1]
6.1.
De regeling van artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) biedt een extra mogelijkheid om een onjuiste belastingaanslag of beschikking die afzonderlijk op het aanslagbiljet is vermeld te verminderen. De gevallen waarin een inspecteur een belastingaanslag of bijbehorende beschikking ambtshalve kan verminderen zijn aangewezen in artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling van de Wet IB 2001 (URIB 2001). De inspecteur vermindert alleen een belastingaanslag of bijbehorende beschikking ambtshalve zodra hem is gebleken dat deze tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Op belanghebbende rust dus de last om de feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken waaruit volgt dat de aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 en de bijbehorende beschikkingen te hoog zijn. Daarbij geldt dat de bewijsregel van de omkering en verzwaring van de bewijslast, die het gevolg is van de omstandigheid dat niet de vereiste aangifte is gedaan – wanneer dat het geval is –, doorwerkt in de beoordeling van een verzoek om ambtshalve vermindering in de zin van artikel 9.6 van de Wet IB 2001 (voor de Zvw in verbinding met artikel 49, lid 3, van de Zorgverzekeringswet) van de met toepassing van die bewijsregel vastgestelde belastingaanslagen. [2]
Bevoegdheid inspecteur
6.2.
Belanghebbende heeft een aantal stellingen aangebracht die niet zien op de hoogte van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 en de bijbehorende beschikkingen, maar in zekere zin – zo begrijpt de rechtbank – op de bevoegdheid van de inspecteur om de aanslagen met bijbehorende beschikkingen op te leggen. Belanghebbende stelt namelijk dat de inspecteur in strijd heeft gehandeld met (onder meer) bepalingen uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (de AVG) en bepalingen uit het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (het AAFD-protocol). De rechtbank ziet in al hetgeen hierover is gesteld geen aanleiding om te oordelen dat belanghebbende heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast om aannemelijk te maken dat de aanslagen en beschikkingen onrechtmatig en dus te hoog zijn vastgesteld.
Aanslag IB/PVV 2018
6.3.
De rechtbank stelt voorop dat in het midden kan blijven of op belanghebbende de verzwaarde bewijslast rust. Reeds op grond van de normale bewijslast is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende het van hem te verlangen bewijs dat de aanslag IB/PVV 2018 te hoog is vastgesteld niet heeft geleverd. Vast staat dat belanghebbende betrokken is geweest bij het drugslaboratorium. De rechtbank acht – gelet op alle feiten en omstandigheden van het geval – door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij daaruit minder inkomsten heeft genoten dan waarvoor hij is aangeslagen door de inspecteur. De aanslagen zijn ook opgelegd met verwijzing naar concrete stukken en de daaraan ten grondslag liggende berekening is gebaseerd op gegevens afkomstig van de Afdeling Specialistische Ondersteuning van de Landelijke Recherche. Daarnaast is er de vermogensvergelijking waaruit kort gezegd volgt dat belanghebbende onverklaard aanzienlijk meer geld uitgeeft dan waarover hij op basis van de bij de inspecteur bekende gegevens kan beschikken (een negatief netto privé). Belanghebbende heeft in dit verband alleen stellingen aangebracht zonder onderbouwing door middel van concrete verifieerbare stukken die deze stellingen kunnen staven. Gelet op de gemotiveerde betwisting van die stellingen door de inspecteur is hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd onvoldoende om aannemelijk te achten dat de aanslag IB/PVV 2018 naar een te hoog bedrag is opgelegd.
6.4.
Het voorgaande betekent dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2018 terecht heeft afgewezen.
Aanslag Zvw
7. Uit hetgeen onder 6.3. is overwogen volgt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het belastbaar inkomen uit werk en woning bij de aanslag IB/PVV 2018 te hoog is vastgesteld. Dat betekent als uitgangspunt dat belanghebbende ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bijdrage-inkomen voor de Zvw te hoog is vastgesteld. Belanghebbende heeft tegen de hoogte van de aanslag Zvw 2018 verder geen zelfstandige gronden aangevoerd. Dat betekent dat de inspecteur ook het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag Zvw 2018 terecht heeft afgewezen.
Belastingrentebeschikkingen
8. Ook tegen de in rekening gebrachte belastingrente bij de aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 heeft belanghebbende geen afzonderlijke gronden aangevoerd. De rente is berekend conform de wettelijke bepalingen en de rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor enige vermindering daarvan. Dat betekent dat de inspecteur ook het verzoek om ambtshalve vermindering van de belastingrentebeschikkingen terecht heeft afgewezen.
Boete bij de aanslag IB/PVV 2018
9. Net als bij de aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 staat ook de boetebeschikking in rechte vast. De rechtbank kan alleen beoordelen of de inspecteur ten onrechte heeft geweigerd om de boete ambtshalve te verminderen. De inspecteur heeft in het verweerschrift geconcludeerd dat, ondanks dat de boete onherroepelijk vaststaat, de boete moet worden verminderd tot € 35.748. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op basis waarvan kan worden geoordeeld dat de boete, om andere redenen dan de te lange duur van de procedure (zie hierna), verder moet worden verminderd. De rechtbank zal de boete daarom in beginsel – conform het standpunt van de inspecteur – matigen tot € 35.748.
9.1.
De te lange duur van de procedure vormt aanleiding om de boete verder te matigen, ook wanneer het gaat om een procedure in het kader van een verzoek om ambtshalve vermindering. [3] Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken in eerste feitelijke instantie (‘undue delay’). Daarbij neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat 24 februari 2021 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat op dat moment de boete is opgenomen in de aanslag IB/PVV 2018, en dat zij uitspraak doet op 22 maart 2024. De omstandigheid dat belanghebbende geen bezwaar heeft ingesteld tegen de boetebeschikking maar een verzoek om ambtshalve vermindering van de boete heeft gedaan, wordt aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die de redelijke termijn verlengt. [4] De rechtbank verlengt de redelijke termijn met elf maanden, zijnde het tijdsverloop tussen het einde van de bezwaartermijn en het tijdstip waarop het verzoek om ambtshalve vermindering is gedaan. De redelijke termijn is dan overschreden met (afgerond) twee jaar en twee maanden. De boete wordt daarom verder gematigd met 20% [5] tot € 28.598.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep dat is gericht tegen de uitspraak op bezwaar over de weigering van de inspecteur om de boetebeschikking bij de aanslag IB/PVV 2018 te verminderen is gegrond. Voor het overige zijn de beroepen ongegrond. De aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 en de bijbehorende belastingrentebeschikkingen blijven in stand. De boete bij de aanslag IB/PVV 2018 moet worden gematigd tot € 28.598. [6]
10.1.
Omdat het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar over de weigering van de inspecteur om de boetebeschikking bij de aanslag IB/PVV 2018 te verminderen gegrond is, krijgt belanghebbende een vergoeding van zijn proceskosten in verband met dat beroep. De rechtbank ziet in de feiten en omstandigheden van het geval geen aanleiding voor een integrale proceskostenvergoeding. De proceskostenvergoeding wordt op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) vastgesteld. De rechtbank stelt de vergoeding van de proceskosten in de beroepsfase voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de aanwezigheid ter zitting, met een waarde per punt van € 875, een wegingsfactor 1). Belanghebbende heeft geen recht op een vergoeding van zijn kosten in de bezwaarfase omdat daarom in de bezwaarfase niet is verzocht, hetgeen wel is vereist. [7] Overigens is ook niet gebleken van kosten voor de bezwaarfase die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
10.2.
Ook heeft belanghebbende recht op vergoeding van het door hem betaalde griffierecht van € 50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar over de weigering van de inspecteur om de boetebeschikking bij de aanslag IB/PVV 2018 te verminderen gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar over de weigering van de inspecteur om de boetebeschikking bij de aanslag IB/PVV 2018 te verminderen;
- vermindert de boetebeschikking tot € 28.598;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.750;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 22 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [8]
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:720, r.o. 3.5.3.
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 23 maart 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:933, r.o. 4.4.
3.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 15 maart 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:894, r.o. 4.12.
4.Vgl. Hoge Raad 4 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1516.
5.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2713.
6.Ambtshalve vermindering van de boete in verband met ‘undue delay’ leidt niet tot een gegrond beroep (vgl. Hoge Raad 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8053).
7.Artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht.
8.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.