ECLI:NL:RBZWB:2024:1907

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 23_2989
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na schending inlichtingenverplichting

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom heeft de aanvraag afgewezen met het besluit van 23 november 2022, en dit besluit is gehandhaafd na bezwaar. De rechtbank heeft op 29 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde, mr. F. Ergec, en mr. M. Niessen namens het college.

Eisers, die een herenkledingzaak hadden, hebben in het verleden uitkeringen ontvangen in het kader van de Tijdelijke Ondernemersregeling Zelfstandige Ondernemers (Tozo) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). Hun aanvraag voor bijstand op grond van de Participatiewet werd ingediend op 6 september 2022, maar het college heeft twijfels over hun financiële situatie en de wijze waarop zij in hun levensonderhoud hebben voorzien. De rechtbank concludeert dat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd van hun bijstandbehoevendheid en dat zij hun inlichtingenverplichting hebben geschonden.

De rechtbank oordeelt dat het college op goede gronden de aanvraag heeft afgewezen, omdat eisers niet hebben aangetoond hoe zij vanaf maart 2020 in hun levensonderhoud hebben voorzien. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast bij de aanvrager ligt en dat het college gerechtigd is om gegevens op te vragen over een langere periode dan gebruikelijk, gezien de onduidelijkheid over de financiële situatie van eisers. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond en wijst op de noodzaak van transparantie in de financiële situatie voor het verkrijgen van bijstand.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2989

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. F. Ergec)
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom,

het college
(gemachtigde: mr. M. Niessen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 23 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 april 2023 op het bezwaar van eisers is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eisers, bijgestaan door hun gemachtigde en mr. Niessen namens het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser was eigenaar van een herenkledingzaak. Als gevolg van de coronacrisis hebben eisers van maart 2020 tot en met maart 2021 en van mei 2021 tot en met september 2021 een uitkering in het kader van de Tijdelijke Ondernemersregeling Zelfstandige Ondernemers (Tozo) ontvangen. Op 10 februari 2022 hebben eisers een uitkering op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) aangevraagd. Bij besluit van 4 maart 2022 is deze aanvraag afgewezen omdat naar verwachting geen sprake (meer) was van een levensvatbaar bedrijf. Uit een adviesrapportage in het kader van de Bbz aanvraag volgt dat de onderneming van eiser vóór de coronacrisis ook al verlieslijdend was. De onderneming van eiser is per 1 juni 2022 afgemeld bij de Kamer van Koophandel.
3. Op 24 augustus 2022 hebben eisers zich gemeld bij het college. Op 6 september 2022 hebben eisers een aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet ingediend bij het college met als gewenste ingangsdatum 1 juni 2022.
4. Op 6 september 2022 heeft een intakegesprek plaatsgevonden met eisers. Naar aanleiding van dit gesprek heeft het college de sociale recherche verzocht om onderzoek te doen naar het recht op bijstand. Naast administratief onderzoek en internetonderzoek heeft de sociale recherche heimelijke waarnemingen gedaan bij het woonadres van eisers en zijn meermalen gegevens opgevraagd. Hierover is op 22 november 2022 gerapporteerd.
5. Op 22 september 2022 is een brief verzonden aan eisers met het verzoek om aanvullende informatie aan te leveren (1e hersteltermijn). Naar aanleiding daarvan hebben eisers diverse gegevens verstrekt. Op 12 oktober 2022 heeft het college opnieuw een brief aan eisers verzonden met het verzoek om aanvullende informatie aan te leveren (2e hersteltermijn). Naar aanleiding daarvan hebben eisers weer een aantal gegevens verstrekt. Vervolgens is aan eisers op 28 oktober 2022 nog een brief verzonden met een verzoek om aanvullende informatie (3e hersteltermijn). Eisers hebben naar aanleiding daarvan weer informatie aangeleverd.
6. Met het besluit van 23 november 2023 heeft het college de aanvraag van eisers afgewezen, omdat sprake zou zijn van een schending van de inlichtingen- en medewerkingsverplichting door eisers. Omdat onduidelijkheid blijft bestaan over de financiële (vermogens)situatie van eisers kan het recht op bijstand volgens het college niet worden vastgesteld. In het besluit staat ook vermeld dat een (bijzonder) onderzoek is ingesteld naar het recht op bijstand van eisers en dat er heimelijke waarnemingen zijn verricht.
7. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
8. Op 23 januari 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de adviescommissie voor bezwaarschriften. Naar aanleiding hiervan zijn eisers in een brief van 1 februari 2023 nogmaals in de gelegenheid gesteld om aanvullende gegevens aan te leveren (4e hersteltermijn).
9. De gemachtigde van eisers heeft op 27 februari 2023 een nadere uitleg toegezonden aan het college en nadere stukken overgelegd. Per e-mail van 6 maart 2023 heeft het college nog een gecorrigeerde kolommenbalans ontvangen van de gemachtigde van eisers.
10. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

11. De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag van eisers om een uitkering op grond van de Participatiewet op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
12. De rechtbank is van oordeel dat het college de aanvraag van eisers op goede gronden heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
13. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt eisers
14. Eisers stellen dat hun aanvraag ten onrechte is afgewezen omdat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren en zij alle bewijsstukken hebben overgelegd die van belang zijn in het kader van de door hen aangevraagde uitkering op grond van de Participatiewet. Zij betwisten dus dat sprake is van een schending van de inlichtingen- en/of medewerkingsverplichting. Het college heeft volgens eisers ten onrechte informatie opgevraagd over meerdere jaren voor de aanvraag. Eisers menen dat alleen de directe periode vóór de aanvraag leidend is voor de beoordeling.
Standpunt college
15. Het college stelt dat eisers hun inlichtingen- en medewerkingsverplichting hebben geschonden door na te laten om nadere controleerbare gegevens in te brengen die aannemelijk maken dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren. Volgens het college is (onder meer) onduidelijk hoe eisers vanaf maart 2020 in hun levensonderhoud hebben voorzien Het college stelt zich op het standpunt dat zich in het geval van eisers omstandigheden voordoen die rechtvaardigen dat gegevens worden opgevraagd over een verder in het verleden liggende periode dan de gebruikelijke laatste drie maanden. Het college wijst daarbij op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, van 8 augustus 2023. [1]
Schending inlichtingenverplichting?
16. De te beoordelen periode loopt van 24 augustus 2022 (de datum van de melding) tot en met 23 november 2023 (de datum van de afwijzing van de aanvraag).
17. De rechtbank overweegt dat bij aanvragen om bijstand de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf rust. De aanvrager dient duidelijkheid te verschaffen over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Indien de aanvrager niet aan de inlichtingenverplichting voldoet is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, de aanvrager recht op bijstand heeft. De uitspraak van de CRvB van 7 november 2023 [2] , waar eisers ter zitting naar hebben verwezen, betreft geen aanvraagsituatie en is in dit kader dus niet relevant.
18. Het bijstandverlenend orgaan is gerechtigd een gericht onderzoek te doen, indien op basis van concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid en volledigheid van de door de betrokkene over zijn financiële situatie verstrekte inlichtingen. Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak [3] is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd.
19. De rechtbank is met het college van oordeel dat hier voldoende aanleiding bestond voor het college om (financiële) gegevens op te vragen over een verder in het verleden gelegen periode dan de gebruikelijke drie maanden. Er bestond immers onduidelijkheid over hoe eisers in de periode vanaf maart 2020 tot de aanvraag in hun levensonderhoud hebben kunnen voorzien. Daartoe is van belang dat de onderneming van eiser, die al een aantal jaren verlieslijdend was, per 1 juni 2022 is beëindigd en een aanvraag van eisers om een Bbz uitkering in februari 2022 is afgewezen. Uit onderzoek op grond van artikel 53a, lid 6 van de Participatiewet kwamen vervolgens aanwijzingen naar voren dat de financiële situatie van eisers mogelijk anders was dan zij in de aanvraag en tijdens het intakegesprek hadden doen voorkomen. Zo bleek bijvoorbeeld sprake van het bezit van een waardevolle auto (Range Rover Sport) en kwamen er opmerkelijke transacties naar voren uit de bankafschriften van eisers, zoals betalingen aan reisorganisaties/vliegmaatschappijen, contante stortingen en luxe uitgaven (bijvoorbeeld aan een boks gala, merkkleding, parkeer- en brandstofkosten). Verder is opmerkelijk dat uit de bankafschriften nauwelijks blijkt van uitgaven in supermarkten.
20. Ter zitting heeft het college gesteld dat op dit moment enkel nog aan de afwijzing van de aanvraag van eisers ten grondslag wordt gelegd dat onduidelijkheid blijft bestaan over de wijze waarop eisers vanaf maart 2020 in hun levensonderhoud hebben kunnen voorzien. De rechtbank zal in deze uitspraak dan ook enkel nog ingaan op dit punt. De overige vragen waar partijen discussie over hebben gehad hoeven gelet hierop geen bespreking meer.
Hoe hebben eisers voorzien in hun levensonderhoud?
21. Eisers hebben verklaard dat zij sinds maart 2020 in hun levensonderhoud hebben kunnen voorzien doordat zijn geld hebben geleend en gekregen van familie en vrienden. Verder stellen zij te hebben geleefd van belastingteruggaven, de verkoop van een merkkledingstuk, de gerestitueerde borg van het winkelpand, toeslagen van de Belastingdienst, een schade-uitkering van de verzekering en een deel van de opbrengst van de verkoop van de Range Rover. Een deel van deze gelden hebben zijn contant ontvangen en in een potje gestopt. Eisers stellen dat zij hun dagelijkse boodschappen contant hebben betaald vanuit dit potje.
22. De rechtbank is met het college van oordeel dat eisers er niet in zijn geslaagd om met stukken te onderbouwen hoe zij vanaf maart 2020 in hun levensonderhoud hebben kunnen voorzien. De wisselende en deels tegenstrijdige verklaringen die eisers hierover hebben afgelegd zijn onvoldoende. De door eisers gestelde leningen en giften van familie en vrienden zijn niet met objectief en verifieerbaar bewijs onderbouwd. Eisers hebben slechts drie leenovereenkomsten overgelegd, welke alleen zien op de periode van 9 september 2022 tot en met 11 november 2022. Evenmin hebben eisers met objectief en verifieerbaar bewijs onderbouwd hoe het door hen gestelde potje met contant geld tot stand is gekomen, hoeveel geld daarin zat en waar dit geld aan is besteed. De omstandigheid dat contante betalingen moeilijk aangetoond kunnen worden, komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eisers. Zij hebben er immers zelf voor gekozen om deze geldstromen niet via de bank te laten lopen. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank verder terecht opgemerkt dat het uitgavenpatroon van eisers, zoals dat blijkt uit de overgelegde bankafschriften, niet past bij dat van een gezin met vele schulden en een gebrek aan inkomen. De maandelijkse vaste lasten in april 2022 bedroegen bijvoorbeeld al € 1.501,27 (exclusief de kosten voor autorijden en verzekeringen) en er zijn in de periode van juni 2022 tot en met september 2022 een groot aantal opvallende luxe aankopen gedaan door eisers. Dit leidt tot vragen. Het zou kunnen dat er sprake is van een andere inkomstenbron. Het blijft onduidelijk hoe eisers dit hebben kunnen bekostigen.
23. De rechtbank overweegt verder dat op grond van artikel 11 van de Participatiewet alleen recht bestaat op een uitkering wanneer iemand in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Ter zitting hebben eisers verklaard dat zij financiële hulp hebben gekregen (en nog altijd krijgen) van hun familie. Eisers verklaarden verder dat zij de uitkering nodig hebben om op adem te kunnen komen en alles weer op een rijtje te krijgen, zodat zij daarna weer een nieuwe onderneming kunnen opstarten. Daar is een bijstandsuitkering echter niet voor bedoeld. Het betreft een noodvoorziening. Ook gelet op deze verklaringen is het naar het oordeel van de rechtbank maar de vraag of eisers daadwerkelijk in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren.
24. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat eisers hun financiële situatie ten tijde van de aanvraag en in de te beoordelen periode niet volledig inzichtelijk hebben gemaakt, zodat zij de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Het college heeft de aanvraag naar het oordeel van de rechtbank dan ook op goede gronden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

25. Het beroep van eisers zal ongegrond worden verklaard.
26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op (onder andere) het recht op bijstand.
Op grond van artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet is het college bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand.

Voetnoten

1.CRvB 8 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1528.
2.CRvB 7 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2283.
3.zie onder meer de uitspraken van de CRvB van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399, CRvB 26 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1660, CRvB 21 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:594 en CRvB 12 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:986.