ECLI:NL:CRVB:2023:1528

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
21 / 3441 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand wegens onduidelijke financiële situatie en onvoldoende bewijs van bijstandbehoevendheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om bijstand door appellant. Appellant had op 11 maart 2020 een aanvraag ingediend, omdat hij geen inkomen had sinds november/december 2019. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellant geen deugdelijke en verifieerbare bewijsstukken heeft ingeleverd die inzichtelijk maken hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. De Raad heeft vastgesteld dat er vanaf 2003 geen geregistreerde inkomensgegevens van appellant bekend zijn en dat hij pas vanaf eind december 2019 over een bankrekening beschikt. Dit leidde tot een onduidelijke financiële situatie over vele jaren voorafgaand aan de aanvraag om bijstand.

De Raad oordeelt dat het college bevoegd was om gegevens over een langere periode dan de gebruikelijke drie maanden op te vragen, gezien de onduidelijke financiële situatie van appellant. Appellant heeft in zijn aanvraag aangegeven dat hij zwart heeft gewerkt, maar heeft geen controleerbare gegevens verstrekt over zijn inkomsten of werkplekken. De Raad concludeert dat appellant niet heeft aangetoond dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, en bevestigt daarmee de afwijzing van de aanvraag om bijstand. De uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 augustus 2021 wordt daarmee in stand gehouden.

Uitspraak

21/3441 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 augustus 2021, 20/2103 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (college)
Datum uitspraak: 8 augustus 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.W. Weehuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 juli 2023. Voor appellant is mr. Weehuizen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. van Berkel.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Deze zaak gaat over de afwijzing van een aanvraag om bijstand. Volgens appellant heeft het college zijn aanvraag ten onrechte afgewezen en had hem bijstand moeten worden toegekend. De Raad is het, net als de rechtbank, niet met appellant eens.

Inleiding

1. In deze zaak zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Op 11 maart 2020 heeft appellant een aanvraag om bijstand ingediend. Als reden van zijn aanvraag heeft appellant vermeld “geen inkomen sinds november/december 2019 werkgever gesloten, nog geen nieuwe baan”. Bij het onderdeel “Uw laatste inkomsten uit werk” is vermeld “zwart gewerkt, diverse plaatsen”. Appellant heeft bij de aanvraag onder meer een overeenkomst van 27 december 2019 voor het openen van een SNS-betaalrekening gevoegd, alsmede een rekeningoverzicht over de periode vanaf de opening van deze rekening tot en met 12 maart 2020.
1.2.
In een brief van 23 maart 2020 heeft de consulent inkomen aan appellant bericht dat er nog gegevens van hem nodig zijn om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Daarbij is appellant verzocht om door middel van een schriftelijke verklaring met deugdelijke en verifieerbare bewijsstukken inzichtelijk te maken hoe hij in de afgelopen drie jaar in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
1.3.
Op 25 maart 2020 heeft appellant een aantal stukken ingeleverd, waaronder:
  • een door hem en zijn moeder op 24 maart 2020 ondertekende schuldbekentenis, waarin appellant verklaart in de jaren 2015 tot en met 2020 een bedrag van in totaal € 6.557,15 van zijn moeder te hebben geleend voor de premie zorgverzekering die zij voor hem heeft betaald;
  • een door hem en een vriend (X) op 24 maart 2020 ondertekende schuldbekentenis, waarin appellant verklaart dat hij in de periode van november 2019 tot en met maart 2020 maandelijks bedragen van X heeft ontvangen van in totaal € 1.690,-;
  • een door hem opgemaakt overzicht van zijn gewerkte uren in een café in de periode van januari 2017 tot en met 9 november 2019 en de daarbij verkregen inkomsten van € 440,- tot € 550,- per maand.
1.4.
In een brief van 6 april 2020 heeft de consulent inkomen aan appellant bericht dat hij niet volledig aan het verzoek van 23 maart 2020 heeft voldaan. Zij heeft appellant opnieuw verzocht om door middel van een schriftelijke verklaring met deugdelijke en verifieerbare bewijsstukken inzichtelijk te maken hoe hij de afgelopen drie jaar in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
1.5.
In een rapport van 16 april 2020 heeft de consulent inkomen vermeld dat appellant haar, naar aanleiding van de brief van 6 april 2020, heeft gebeld op 9 april 2020 en het volgende heeft verklaard. Hij heeft ongeveer zeven jaar op het woonwagenkamp in Best gewoond. Hij werkte voor een vriend die in 2018 is overleden. Na een onderzoek van de gemeente op het woonwagenkamp in 2019 moest hij daar weg. Hij heeft op het woonwagenkamp gegeten en gedronken. Hij heeft jaren zwart gewerkt, maar dit is niet meer mogelijk. Hij wil geen gegevens van het café en de eigenaar verstrekken.
1.6.
Met een besluit van 16 april 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 juli 2020 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijstand afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellant geen deugdelijke en verifieerbare bewijsstukken heeft ingeleverd die inzichtelijk maken hoe hij in de periode voorafgaand aan zijn aanvraag in zijn levensonderhoud heeft voorzien, zodat niet is vast te stellen of appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

Het oordeel van de Raad

4.1
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het opvragen van gegevens
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat het college niet het recht had om over een langere periode dan drie maanden inlichtingen van hem te vragen. Volgens hem was voldoende duidelijk dat hij in de drie maanden voorafgaand aan zijn aanvraag bij zijn moeder heeft gewoond, geen werkzaamheden heeft verricht, ook niet zwart, geen inkomsten heeft gehad en ook niet beschikte over vermogen. Deze beroepsgrond slaagt op grond van wat hierna volgt niet.
4.3.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is zijn of haar financiële situatie een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. De bijstandverlenende instantie is in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie, ook over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. Daarbij wordt in beginsel uitgegaan van een periode van drie maanden. Niettemin kunnen er omstandigheden zijn die rechtvaardigen om gegevens te vragen over een verder in het verleden liggende periode dan de laatste drie maanden.
4.4.
Zulke omstandigheden doen zich hier voor. Naar aanleiding van de aanvraag om bijstand van appellant heeft het college vastgesteld dat er vanaf 2003 geen geregistreerde inkomensgegevens van appellant bekend zijn en dat appellant pas vanaf eind december 2019 over een bankrekening beschikt. Het gevolg daarvan was dat er een onduidelijke financiële situatie bestond over vele jaren voorafgaand aan de aanvraag om bijstand. Daarom mocht het college aan appellant over een langere periode dan de gebruikelijke drie maanden vragen zijn financiële situatie inzichtelijk te maken om de bijstandbehoevendheid van appellant te kunnen vaststellen.
Inzicht in de financiële situatie
4.5.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hij zijn financiële situatie voldoende inzichtelijk heeft gemaakt om zijn bijstandbehoevendheid en het recht op bijstand te kunnen vaststellen.
4.6.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant, op wie als aanvrager de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, heeft geen controleerbare gegevens over zijn financiële situatie verstrekt. Appellant heeft in zijn aanvraag bij het onderdeel “Uw laatste inkomsten uit werk” vermeld dat hij op diverse plaatsen zwart heeft gewerkt. Hij heeft geen informatie gegeven over die plaatsen. De enige door hem genoemde plaats waar hij heeft gewerkt is een café, maar appellant heeft om hem moverende redenen geweigerd de naam van het café en de eigenaar te noemen. Die weigering maakt ook dat aan het door hem zelf opgestelde overzicht van gewerkte uren in het café en ontvangen inkomsten over de periode van januari 2017 tot en met 9 november 2019, niet de door hem gewenste betekenis toekomt. Het feit dat de premies voor de zorgverzekering jarenlang zijn betaald via de bankrekening van de moeder van appellant, die zelf niet over een bankrekening beschikte, geeft ook geen inzicht in de financiële situatie en de inkomstenenbronnen van appellant. Dat de betaling van die premies leningen van zijn moeder betreffen, zoals appellant in de overgelegde schuldbekentenis van 24 maart 2020 heeft verklaard, leidt niet tot een ander oordeel. Verder heeft appellant geen controleerbare gegevens verstrekt over de leningen die X aan hem van november 2019 tot en met maart 2020 zou hebben verstrekt, zoals in de schuldbekentenis van 24 maart 2020 is verklaard. Tot slot is op het onder 1.1 vermelde rekeningoverzicht van de SNS-bankrekening geen enkele uitgave voor levensonderhoud te zien.
Conclusie
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijstand in stand blijft.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding. Appellant krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en K.M.P. Jacobs en S.T.P.H. Palmen-Schlangen als leden, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2023.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) N. van der Horn