ECLI:NL:CRVB:2015:1660

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
28 mei 2015
Zaaknummer
13-6040 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen om bijstand wegens onvoldoende informatie over woon- en leefsituatie en financiële situatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Den Haag. Appellant had aanvragen om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Delft heeft deze aanvragen afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant onvoldoende informatie had verstrekt over zijn woon- en leefsituatie en zijn financiële situatie. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet voldeed aan de inlichtingenverplichting, wat leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in detail bekeken. Appellant had op 21 december 2012 een aanvraag ingediend, maar het college heeft deze afgewezen omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dakloos te zijn. Ook een tweede aanvraag op 7 maart 2013 werd afgewezen, omdat de informatie over zijn situatie onduidelijk was. Het college heeft herhaaldelijk aangegeven dat appellant niet voldoende inzicht had gegeven in zijn woon- en leefsituatie, en dat hij geen gedetailleerde verklaringen had gegeven over de geldleningen die hij had ontvangen van zijn broer en vriend.

De Raad heeft geconcludeerd dat de informatie die appellant heeft verstrekt onvoldoende was om zijn recht op bijstand vast te stellen. De beroepsgrond van appellant dat hij voldoende inzicht had gegeven, werd verworpen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/6040 WWB, 14/3305 WWB
Datum uitspraak: 26 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 1 oktober 2013, 13/7087 (aangevallen uitspraak 1) en van de rechtbank Den Haag van 29 april 2014 13/10522 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats](appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Delft (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.C. Schmidt hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
De zaken zijn ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 3 maart 2015. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 21 december 2012 een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij heeft daarbij opgegeven niet over een vaste woon- of verblijfplaats te beschikken.
1.2.
Bij besluit van 4 maart 2013 heeft het college de aanvraag afgewezen omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dakloos te zijn.
1.3.
Op 7 maart 2013 heeft appellant wederom een aanvraag om bijstand op grond van de WWB ingediend.
1.4.
Bij besluit van 8 mei 2013 heeft het college deze aanvraag afgewezen omdat de woon- en leefsituatie en de financiële situatie van appellant onduidelijk is.
1.5.
Bij besluit van 8 augustus 2013 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 4 maart 2013 gegrond verklaard, dit besluit herroepen en de aanvraag van
21 december 2012 afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant onvoldoende informatie heeft verstrekt over zijn woon- en leefsituatie en zijn financiële situatie. Het college verwijst daartoe naar het besluit van 8 mei 2013. Op vragen als hoe appellant zijn overnachtingen in de praktijk regelt op het adres [adres], of hij over een eigen kamer beschikt, of hij daar alleen slaapt en of hij daar ook overdag verblijft, heeft appellant geen of slechts zeer summier antwoord gegeven. Verder heeft appellant geen gedetailleerde verklaring gegeven over het geld dat hij van zijn broer en vriend heeft geleend.
1.6.
Bij besluit van 14 november 2013 (bestreden besluit 2), heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 8 mei 2013 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat met de door appellant verstrekte informatie het recht op bijstand over de periode
7 maart 2013 tot en met 8 mei 2013 nog altijd niet kan worden vastgesteld, omdat hij onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn woon- en leefsituatie in die periode. Verder heeft appellant onvoldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie voorafgaand aan de aanvraag. Hij heeft op vragen over de geldleningen geen gedetailleerde verklaringen gegeven noch zijn verklaringen onderbouwd met bewijsstukken.
2. Bij de aangevallen uitspraken hebben onderscheidenlijk de voorzieningenrechter en de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen perioden lopen van 21 december 2012 tot en met 4 maart 2013 en van 7 maart 2013 tot en met 8 mei 2013.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 17 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2846) rust de bewijslast van bijstandbehoevendheid bij aanvragen om bijstand in beginsel op de aanvrager zelf. Daarbij dient de betrokkene duidelijkheid te verschaffen over onder meer zijn woonsituatie en zijn financiële situatie. Indien de aanvrager niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, de aanvrager recht op bijstand heeft
.
4.3.
De beroepsgrond van appellant dat hij voldoende inzicht heeft gegeven in zijn woonsituatie, slaagt niet. Appellant heeft de door het college gestelde vragen over zijn
woon- en leefsituatie op het adres [adres] niet of onvoldoende beantwoord. Het gaat immers om een eigen verklaring van appellant die hij verder niet heeft onderbouwd.
4.4.
Voor wat betreft de financiële situatie van appellant geldt dat hij aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk moet maken op welke wijze hij in de maanden voorafgaand aan de aanvragen en in de periode van de aanvragen tot de besluiten van 4 maart 2013 en 8 mei 2013 in de noodzakelijke kosten van het bestaan heeft voorzien.
4.5.
Appellant heeft zijn stelling dat hij van leningen heeft geleefd niet aannemelijk gemaakt. De verklaring van zijn broer, [M.], dat hij appellant vanaf februari 2011 € 3.100,- heeft geleend is onvoldoende concreet nu niet inzichtelijk is gemaakt welke bedragen op welke datum aan appellant zijn verstrekt. Dit geldt eveneens voor de verklaring van de vriend van appellant, [H.], waarin staat dat hij appellant € 7.800,- heeft geleend en hem daarnaast kleine bedragen leent omdat hij geen inkomen heeft. Bovendien blijkt uit deze verklaringen niet dat sprake is van een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting. Anders dan appellant meent is al deze informatie van belang, omdat het voor de beoordeling van het recht op bijstand noodzakelijk is inzicht te verkrijgen in de financiële situatie in de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode.
4.6.
Uit 4.3. tot en met 4.5 volgt dat de informatie die appellant heeft verstrekt onvoldoende was om inzicht te verkrijgen in zijn woon- en leefsituatie en financiële situatie. Hiermee heeft hij niet voldaan aan de op hem rustende inlichtingenverplichting als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college heeft de aanvragen van appellant dan ook terecht afgewezen.
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen als voorzitter en A.M. Overbeeke en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2015.
(getekend) M. Hillen
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD