ECLI:NL:RBZWB:2024:1540

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 22_3594 en 22_4216
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking, beëindiging en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet en opleggen van een boete

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de intrekking, beëindiging en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en het opleggen van een boete door het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. De rechtbank heeft op 8 maart 2024 uitspraak gedaan in de zaken met de zaaknummers 22/3594 en 22/4216. Eiser had eerder bijstand ontvangen, maar deze was ingetrokken en teruggevorderd vanwege een extreem laag waterverbruik, wat de veronderstelling rechtvaardigde dat hij niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Eiser betwistte de intrekking en stelde dat hij altijd op het uitkeringsadres heeft gewoond. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had en dat hij de inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank concludeerde dat de besluiten van Orionis om de bijstand in te trekken en de boete op te leggen terecht waren. Eiser kreeg geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/3594 PW en 22/4216 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2024 in de zaken tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen),
en

het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder,

(gemachtigde: mr. N.M. Feijtel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de intrekking, beëindiging en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet (PW) (zaaknummer 22/3594) en het opleggen van een boete (zaaknummer 22/4216).
Met de bestreden besluiten van 15 juni 2022 (bestreden besluit I) en 25 juli 2022 (bestreden besluit II) op de bezwaren van eiser is Orionis bij die besluiten gebleven.
1.1.
Orionis heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van Orionis. Namens Orionis zijn ook [naam 1] en [naam 2] verschenen.

Totstandkoming van de bestreden besluiten

2.1.
Met het besluit van 9 juli 2020 heeft Orionis aan eiser met ingang van 29 april 2020 (weer) een bijstandsuitkering toegekend naar de norm voor een alleenstaande op het [uitkeringsadres] in [plaats] (het uitkeringsadres).
2.2.
Orionis heeft eerder aan eiser bijstand toegekend. Deze uitkering heeft Orionis met ingang van 4 augustus 2014 ingetrokken en de ten onrechte betaalde uitkering over de periode van 4 augustus 2014 tot en met 31 juli 2019 ten bedrage van € 72.656,57 van eiser teruggevorderd. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dit besluit over de periode van 4 augustus 2014 tot en met 31 juli 2019 in verband met een vonnis van de strafrechter, waarin eiser is vrijgesproken van bijstandsfraude over deze periode, op
16 januari 2024 vernietigd. Over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 9 oktober 2019 heeft de CRvB de intrekking en terugvordering in stand gelaten. De CRvB heeft daarbij overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, ondanks zijn extreem lage waterverbruik, toch hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De door eiser daarvoor gegeven verklaringen vindt de CRvB niet geloofwaardig, niet toereikend, niet consistent en niet overeenstemmen met de bevindingen tijdens het huisbezoek dat op 10 september 2019 heeft plaatsgevonden. [1]
Bestreden besluit I – intrekking, beëindiging en terugvordering van bijstand
2.3.1.
Met het primaire besluit van 8 maart 2022 (primair besluit I) heeft Orionis de bijstand van eiser over de periode van 29 april 2020 tot en met 7 maart 2022 ingetrokken en met ingang van 8 maart 2022 beëindigd. De ten onrechte betaalde uitkering ten bedrage van € 22.113,52 vordert Orionis van eiser terug.
2.3.2.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.3.3.
Met bestreden besluit I heeft Orionis dit bezwaar ongegrond verklaard. Orionis stelt dat uit onderzoek is gebleken dat eiser niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Eiser verbruikt sinds de toekenning van bijstand - met ingang van 29 april 2020 - gemiddeld 3 m³ water per jaar. Dit is een extreem laag waterverbruik dat de veronderstelling rechtvaardigt dat eiser niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is aan eiser om het tegendeel aannemelijk te maken, maar volgens Orionis is hij daar niet in geslaagd. Eisers verklaring over het zeer lage waterverbruik is niet steekhoudend en de verklaringen van buurtbewoners, die eiser heeft overgelegd, niet valide/onvoldoende objectief. Daarnaast is eisers gas- en elektraverbruik zeer laag, ver onder de Nibudnormen. Nu eiser in strijd met de inlichtingenplicht geen juiste en volledig informatie heeft verstrekt over zijn hoofdverblijf, stelt Orionis terecht te zijn overgegaan tot intrekking, beëindiging en terugvordering van eisers bijstand.
Bestreden besluit II – boete
2.4.1.
Met het primaire besluit van 29 juni 2022 (primair besluit II) heeft Orionis aan eiser vanwege schending van de inlichtingenplicht een boete opgelegd van € 655,-. Daarbij is Orionis uitgegaan van normale verwijtbaarheid.
2.4.2.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.4.3.
Met bestreden besluit II heeft Orionis dit bezwaar ongegrond verklaard. Orionis stelt dat, doordat eiser onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt over zijn hoofdverblijf, hij de inlichtingenplicht geschonden heeft. Orionis stelt dat ook gehouden te zijn tot het opleggen van een boete. Orionis heeft daarbij rekening gehouden met verminderde verwijtbaarheid en de boete vastgesteld op 50% van het benadelingsbedrag. Volgens Orionis heeft eiser namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de schending van de inlichtingenplicht hem in het geheel niet aan te rekenen is en is evenmin gebleken van dringende redenen om van de boete af te zien. Orionis stelt tot slot bij de invordering rekening te houden met een beslagvrije voet van 5%.
2.5.
Met het besluit van 16 mei 2022 heeft Orionis aan eiser met ingang van 11 maart 2022 weer een bijstandsuitkering toegekend.

Beroep

Bestreden besluit I – intrekking, beëindiging en terugvordering van bijstand
3.1.1. Eiser betwist de inlichtingenplicht te hebben geschonden. Hij heeft vanaf 1988 hoofdverblijf op het uitkeringsadres. Eiser brengt het merendeel van zijn overnachtingen op dit adres door. Die woning is volledig ingericht en daar ontvangt eiser ook zijn post, bevindt zich zijn administratie en biedt hij zijn rolcontainers met vuilnis aan.
Buurtbewoners en eisers broer hebben ook verklaard dat hij op het uitkeringsadres woonachtig is.
3.1.2. Eiser leeft heel sober en erg zuinig. Hij vangt hemelwater op in regentonnen en wast zich op de hand. Alleen bij langdurige droogte gebruikt eiser kraanwater. Eiser heeft maar weinig elektrische apparaten. Tot oktober 2014 maakte hij gebruik van een gaskachel om zijn woning te verwarmen. Sinds oktober 2014 verwarmt eiser zijn woning met petroleum. Hij kookt op gas en petroleum. Dit verklaart volgens eiser zijn zeer lage verbruik van gas, water en elektra.
3.1.3. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser in beroep onder meer een krantenartikel, foto’s en verklaringen van bewoners van de [straat] in [plaats] overgelegd.
3.1.4. Eiser heeft verder aangevoerd dat deze terugvordering hem in een uitzichtloze situatie brengt. Hij heeft een zwakke gezondheid en is voor zijn levensonderhoud aangewezen op een bijstandsuitkering. In verband met de eerdere terugvordering van
€ 72.000,- is beslag op eisers woning gelegd en die terugvordering ervaart eiser al als zeer belastend. Nu komt daar een terugvordering van € 22.113,52 bij. Eiser stelt dan ook dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Daarnaast stelt eiser dat Orionis de terugvordering niet heeft mogen bruteren.
Bestreden besluit II – boete
3.2.1. Eiser stelt dat hij Orionis juist heeft geïnformeerd over zijn woonadres en betwist dat van schending van de inlichtingenplicht sprake is. Orionis heeft hem dan ook geen boete kunnen opleggen.
3.3.2. Voor het opleggen van een boete geldt een verzwaarde bewijslast. Het overnemen van het bewijsvermoeden uit bestreden besluit I vanwege het lage waterverbruik is onvoldoende motivering. Uit het besluit tot oplegging van de boete blijkt niet van een zelfstandige beoordeling van het boetewaardige gedrag zodat bestreden besluit II onzorgvuldig tot stand is gekomen.
3.3.3. Tot slot stelt eiser dat hij Orionis naar eer en geweten juist heeft geïnformeerd over zijn woonstede. Er is daarom geen sprake van verwijtbaarheid.

Juridisch kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Bestreden besluit I – intrekking, beëindiging en terugvordering van bijstand
5.1.1. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of Orionis op goede gronden eisers bijstandsuitkering heeft ingetrokken, beëindigd en teruggevorderd. De te beoordelen periode betreft de periode van 29 april 2020 tot en met 8 maart 2022.
5.1.2. Orionis heeft de uitkering ingetrokken, beëindigd en teruggevorderd, omdat uit onderzoek is gebleken dat eiser geen hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Hij heeft dat in strijd met de inlichtingenplicht niet bij Orionis gemeld.
5.1.3. Voorop dient te worden gesteld dat het besluit tot intrekking van bijstand een voor de betrokkene belastend besluit is, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust. [2]
Voor het antwoord op de vraag waar de woonplaats in de zin van artikel 40, eerste lid, van de PW is, is uitsluitend bepalend waar de betrokkene zijn hoofdverblijf heeft en, als geen hoofdverblijf is aan te wijzen, waar hij werkelijk verblijft. Dit moet worden vastgesteld aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. [3]
De CRvB heeft onder meer in de uitspraak van 3 juli 2018 [4] geoordeeld dat bij een verbruik van maximaal 7 m³ water per jaar per huishouden - ongeacht het aantal personen van dit huishouden - sprake is van een extreem laag waterverbruik. Een extreem laag verbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de betrokkene niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is in zo’n situatie aan de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken.
5.1.4. Orionis heeft zijn besluitvorming gebaseerd op het rapport van sociaal rechercheurs [naam 2] en [naam 3] van 17 maart 2022. De sociaal rechercheurs hebben in het kader van hun onderzoek onder meer informatie opgevraagd bij Evides Waterbedrijf en op 17 februari 2022 een huisbezoek op het uitkeringsadres afgelegd.
Daaruit is gebleken dat eiser over de periode van 27 april 2017 tot en met 17 februari 2022 niet meer dan 3 m³ water per jaar heeft verbruikt. Over de periode van 27 februari 2020 tot en met 17 februari 2022 heeft eiser 48 m³ gas verbruikt en 958 kWh elektra.
In de periode van 14 januari 2022 tot en met 15 februari 2022 hebben de sociaal rechercheurs waarnemingen op het uitkeringsadres van eiser verricht. Daarbij is vanaf
31 januari 2022 waargenomen dat de watertonnen in eisers tuin schuin tegen de muur van zijn woning staan. In de periode daarvoor is waargenomen dat één van de tonnen wel gevuld was met water. Dat water was bruin.
Op 25 februari 2022 hebben de sociaal rechercheurs eiser gehoord. Eiser heeft daar over zijn lage waterverbruik onder meer het volgende verklaard:
‘Ik heb nog water vanuit mijn regenbakken. Ik vang regenwater op. Ik doe dit niet altijd, maar wel heel veel. Het ligt eraan of ik voldoende water in huis heb. Ik heb altijd jerrycans met water staan. Ik ben erg zuinig met energie. (…) Ik heb een douche maar deze gebruik ik niet. Ik was mij met een teiltje. Mijn kleding was ik zelf. Ik spoel deze
(de rechtbank gaat er van uit dat het toilet is bedoeld)af en toe door. (…) Ik gebruik ook wel kraanwater tegenwoordig, maar ik blijf bij mijn verklaring. Ik gebruik bijvoorbeeld kraanwater om mijn was na te spoelen. Of als er visite komt, voor de koffie of thee. U zegt dat het water wat u gezien heeft, er vies en bruin uit zag, toen dit in de watertonnen in de tuin stond. Dat is uw mening, ik heb hier geen problemen mee. Ik was mij hiermee, doe hiermee mijn was en maak er koffie van.’
Op de vraag hoe eiser de afgelopen maand in water heeft voorzien omdat tijdens waarnemingen is gezien dat de waterbakken leeg waren en op zijn kop tegen de muur stonden, antwoordt hij:
‘Klopt, toen heb ik uit de kraan genomen. Er is volgens mij in die tijd niet veel regen gevallen. Ik heb in de keuken ook emmers water staan. U zegt dat u deze niet heeft gezien tijdens het huisbezoek. Dat vind ik jammer voor u.’
5.1.5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser tot 17 februari 2022 niet meer dan 3 m³ water per jaar heeft verbruikt. Eiser heeft dat verbruik namelijk niet betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt dit extreem lage waterverbruik, in lijn met vaste rechtspraak van de CRvB, de veronderstelling dat eiser over de periode in geding niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Het is aan eiser om het tegendeel aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is hij daar niet in geslaagd.
De rechtbank vindt eisers verklaring dat hij hoofdzakelijk regenwater gebruikt om zich te wassen, zijn kleding te wassen, om koffie en thee te zetten en het toilet door te spoelen, niet geloofwaardig. Dat is bovendien niet te rijmen met de waarnemingen van de sociale recherche waaruit blijkt dat er vanaf 31 januari 2022 tot en met 15 februari 2022 in eisers tuin geen gevulde watertonnen stonden en voordien maar één. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat als er een regenbui komt hij de waterton onder de regenpijp zet maar hij niet altijd thuis is. Als de ton onder pijp blijft staan stroomt de tuin over. Het water uit de ton doet eiser vervolgens over in jerrycans. Eiser heeft tijdens het gehoor gesteld dat er in huis emmers met regenwater stonden. Uit de rapportage van de sociaal rechercheurs blijkt echter niet dat zij dat tijdens het huisbezoek hebben gezien.
Eiser heeft tijdens het gehoor verder verklaard dat hij in de periode 31 januari 2022 tot en met 15 februari 2022, toen de regenbakken tegen de muur stonden, (ook) kraanwater heeft gebruikt. Dat zou betekenen dat er in die periode sprake moet zijn geweest van een hoger waterverbruik maar dat is niet gebleken. Op 17 februari 2022 is tijdens het huisbezoek namelijk ook slechts een waterverbruik van 2 m³ (over 8 maanden) geconstateerd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dan ook onvoldoende verklaring gegeven voor zijn extreem lage waterverbruik en de veronderstelling dat hij niet woonachtig is op het uitkeringsadres onvoldoende ontkracht. Het zeer lage gas- en elektraverbruik wijzen er bovendien eveneens op dat eiser geen hoofdverblijf op het uitkeringsadres had.
Dat eiser zijn vuilniscontainer verschillende keren heeft aangeboden maakt dit niet anders. Dat betekent niet dat daarmee is aangetoond dat eiser hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Er kunnen andere redenen zijn voor het aanbieden van de container.
Aan de door eiser overgelegde verklaringen van buurtbewoners en zijn broer hecht de rechtbank niet die waarde die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Die verklaringen zijn niet objectief en verifieerbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank moet er dan ook van uit worden gegaan dat eiser over de periode in geding niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Eiser heeft de inlichtingenplicht geschonden door hiervan geen melding bij Orionis te doen. Orionis was dan ook gehouden tot intrekking, beëindiging en terugvordering van eisers bijstandsuitkering.
5.1.6. Eiser heeft gesteld dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Hij wijst daarbij op zijn zwakke gezondheid en de (gevolgen van de) eerdere terugvordering.
Op grond van vaste rechtspraak van de CRvB doen dringende redenen om van terugvordering af te zien zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of ten dele van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen aannemelijk moeten maken. [5]
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen grond om dringende redenen om van terugvordering af te zien, aan te nemen. Niet is gebleken dat eisers lichamelijke of mentale toestand het gevolg is van de terugvordering.
De stelling van eiser dat hij de eerdere terugvordering al als zeer belastend ervaart en daar nu nog een terugvordering bijkomt, is onvoldoende om aan te nemen dat eiser door de terugvordering in een onaanvaardbare situatie terecht is gekomen. Daarbij betrekt de rechtbank dat bij de invordering rekening zal worden gehouden met eisers draagkracht.
5.1.7. Eiser heeft tot slot gesteld dat Orionis de terugvordering had moeten bruteren.
De CRvB heeft in de uitspraak van 11 april 2023 [6] overwogen dat brutering een discretionaire bevoegdheid is. Het bestuursorgaan mag geen gebruik mag maken van die bevoegdheid als de terugvordering mede of geheel door toedoen van dat orgaan is ontstaan én de betrokkene niet kan worden verweten dat hij de vordering niet al heeft voldaan in het kalenderjaar waarin deze is ontstaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in dit geval geen sprake. De terugvordering over deze periode in geding is niet geheel of gedeeltelijk door Orionis ontstaan, maar geheel door eisers toedoen door het niet verstrekken van juiste informatie over zijn hoofdverblijf. Daarnaast is niet gebleken dat eiser de terugvordering over de periode van 1 januari 2022 tot en met 7 maart 2022 niet voor 1 januari 2023 had kunnen voldoen. Dat betekent dat Orionis bevoegd was de terugvordering te bruteren.
Bestreden besluit II – boete
5.2.1. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of Orionis op goede gronden aan eiser een boete van € 655,- heeft opgelegd.
5.2.2. Orionis heeft aan eiser een boete opgelegd omdat hij, door het verstrekken van onjuiste en onvolledige informatie over zijn hoofdverblijf, de inlichtingenplicht geschonden heeft.
5.2.3. Uit 5.1.5. volgt dat Orionis de intrekking en terugvordering kon baseren op de grond dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden.
Dit brengt niet vanzelf mee dat de schending van de inlichtingenplicht ook voor wat betreft de boete zonder meer een vaststaand gegeven is. Daarover dient conform vaste rechtspraak van de CRvB een zelfstandig oordeel te worden gegeven. De bewijslast voor het opleggen van een boete is zwaarder dan die bij de herziening of intrekking van een uitkering op de grond dat de inlichtingenplicht is geschonden en bij de terugvordering wegens onterecht of tot een te hoog bedrag ontvangen uitkering. In het geval van een boete dient het bestuursorgaan aan te tonen dat de inlichtingenplicht is geschonden. [7]
De boete moet voorts evenredig zijn aan de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en daarbij moet zo nodig rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit over de boete aan deze eisen voldoet en dus leidt tot een evenredige sanctie. [8]
5.2.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Orionis voldoende aangetoond dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden.
Vaststaat dat eiser geen juiste informatie over zijn hoofdverblijf heeft verstrekt en daarmee de inlichtingenplicht heeft geschonden. Hem kan daarvan een verwijt worden gemaakt. De rechtbank vindt daarbij van belang dat eiser, gelet op de eerdere terugvordering, al sinds 2019 wist welke omstandigheden Orionis van belang acht voor de bijstand en aan welke verplichtingen hij zich diende te houden. Dit betekent dat Orionis verplicht was eiser een boete op te leggen en daarbij terecht is uitgegaan van normale verwijtbaarheid.
De rechtbank acht een boete van € 655,- evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige omstandigheden. Dringende redenen om af te zien van de boete ziet de rechtbank evenmin.

Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 8 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 11
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 18a
1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. (…)
7. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Artikel 40
1. Het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. (…)
Artikel 54
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. (…)
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
5. Bij gebreke van tijdige betaling kan de vordering worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Boetebesluit socialezekerheidswetten
Artikel 2
1. Indien als gevolg van overtreding van de inlichtingenverplichting sprake is van een benadelingsbedrag, worden bij de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete de uitgangspunten in het tweede tot en met het tiende lid in acht genomen.
4. Indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 50 procent van het benadelingsbedrag.
5. Indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 25 procent van het benadelingsbedrag.
10. De stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor verlaging van de bestuurlijke boete rust op betrokkene. Indien het bestuursorgaan op de hoogte is van bijzondere omstandigheden, wordt bij het opleggen van de bestuurlijke boete daarmee rekening gehouden.
Artikel 2a
1. Bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete wordt de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.
2. Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, leiden in ieder geval de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:
a. de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;
b. de betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen;
c. de betrokkene heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting;
d. de overtreding van de inlichtingenverplichting of de hoogte van het benadelingsbedrag is mede te wijten aan het bestuursorgaan dat bevoegd is de bestuurlijke boete op te leggen, of
e. er is sprake van een samenloop van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot verminderde verwijtbaarheid.

Voetnoten

2.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 maart 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:538)
3.bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 8 maart 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:546), 22 februari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:484) en 15 december 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:3231)
5.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 december 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:2510)
7.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 maart 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:424)
8.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3754)