In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2023, wordt de brutering van een terug te vorderen bedrag aan bijstand besproken. Appellante ontving sinds 5 augustus 2019 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en had vanaf 1 september 2019 maandelijks alimentatie ontvangen van haar ex-partner, wat niet bekend was bij het college. Hierdoor heeft appellante teveel bijstand ontvangen, wat leidde tot een herziening van de bijstand en een terugvordering van € 4.032,97. Het college heeft de vordering over de periode van 1 september 2019 tot en met 31 december 2019 gebruteerd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het college niet bevoegd was tot brutering van de vordering en dat de rechtbank haar beroepsgrond over de berekening van de brutering niet had moeten negeren. De Raad oordeelt dat het college bevoegd was tot brutering en dat de rechtbank de beroepsgrond terecht onbesproken heeft gelaten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de brutering van de vordering in stand kan blijven. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.674,- en moet het college het griffierecht van € 134,- vergoeden.