ECLI:NL:RBZWB:2024:1458

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 23_3866
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van medewerkingsverplichting en inlichtingenverplichting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 27 februari 2024, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om bijstand voor levensonderhoud beoordeeld. Eisers, vertegenwoordigd door mr. F. Ergec, hebben op 7 juli 2022 een aanvraag ingediend met als gewenste ingangsdatum 1 juni 2022. Het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom heeft deze aanvraag op 23 november 2022 afgewezen, en dit besluit is in bezwaar bevestigd op 29 juni 2023. De rechtbank heeft op 25 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft afgewezen, omdat eisers niet voldoende bewijsstukken hebben overgelegd om hun financiële situatie te onderbouwen. De rechtbank stelt vast dat eisers niet hebben aangetoond dat zij geen financieel gewin hebben gehad van crypto-accounts, wat essentieel was voor het vaststellen van hun bijstandbehoevendheid. De rechtbank oordeelt dat de medewerkingsverplichting van eisers is geschonden, omdat zij niet alle gevraagde informatie hebben verstrekt. Dit gebrek aan informatie heeft geleid tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De rechtbank wijst het beroep van eisers af en verklaart dat er geen grond is voor schadevergoeding. Wel wordt het college veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 1.750,- en het griffierecht van € 50,- aan eisers. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in de financiële situatie van bijstandsaanvragers en de noodzaak om aan de inlichtingenverplichting te voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3866 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers,

(gemachtigde: mr. F. Ergec),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom,

het college, (gemachtigde: mr. S.H.J. Aarts).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om bijstand voor de kosten van hun levensonderhoud.
1.2
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 23 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 juni 2023 op het bezwaar van eisers is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3
Het college heeft in de brief van 23 augustus 2023 aangevoerd geen aanleiding te zien een verweerschrift in te dienen.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of het terecht is dat eisers geen bijstand hebben ontvangen voor de kosten van hun levensonderhoud. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.2
De rechtbank is van oordeel dat het college de aanvraag van eisers om bijstand voor de kosten van hun levensonderhoud terecht heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
3. Eisers hebben op 7 juli 2022 een aanvraag om bijstand voor de kosten van hun levensonderhoud ingediend met als gewenste ingangsdatum 1 juni 2022. Eisers stellen hierin dat zij geen inkomsten hebben, dat eiser ernstig ziek is en dat eiseres voor eiser en hun kinderen zorgt.
Bestreden besluit
4. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eisers niet hebben betwist dat in de jaren voorafgaand aan de aanvraag transacties vanaf hun bankrekening naar crypto-accounts hebben plaatsgevonden. Het college heeft door het ontbreken van transactieoverzichten niet kunnen vaststellen dat zij geen financieel gewin hebben gehad van deze accounts. Hierdoor heeft het college niet kunnen vaststellen of eisers in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren. De ernstige levensbedreigende ziekte van eiser neemt niet weg dat aan eisers inzicht in hun financiële situatie moet worden gevraagd. Hiervoor kan zo nodig een derde worden ingeschakeld. Het college kan niet volgen dat de gevraagde stukken betrekking hebben op het verleden en daarom niet van belang zijn. Het college wil namelijk weten op welke bankrekening eventuele winsten worden uitbetaald en over welke gelden eisers mogelijk kunnen beschikken. Het beroep van eisers op het evenredigheidsbeginsel kan niet slagen, omdat het besluit geschikt en noodzakelijk is om het doel te bereiken en het college alle betrokken belangen evenwichtig heeft afgewogen. Het doel van het college is de rechtmatige besteding van gemeenschapsgelden en alleen het afwijzen is een geschikt en noodzakelijk besluit om dit te bereiken, nu onduidelijk is of eisers recht hebben op bijstand. Het financiële belang van eisers bij het voorzien in hun levensonderhoud en dat van hun twee kinderen is afgewogen tegen het financiële belang van het college. Het beroep op zeer dringende redenen kan wegens gebrek aan bewijsstukken niet slagen.
Beroepsgronden
5. Eisers stellen zich op het standpunt dat zij alle gevraagde informatie, waarover zij beschikken of kunnen beschikken, aan het college hebben verstrekt. Eisers zijn van mening dat zij geen financieel gewin hebben gehad van de crypto-accounts van eiser. Hij heeft een ernstige levensbedreigende ziekte, waardoor het voor hem niet mogelijk is om alle door het college gevraagde informatie te overleggen. Vanwege zijn ziekte doen eisers een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Eisers vinden dat hun belang door de ziekte van eiser zwaarder moet wegen dan het belang van het rechtmatig uitkeren van algemene bijstand door het college. Zij verzoeken tevens het college te veroordelen tot een schadevergoeding. Het beroep op dringende redenen is namens eisers op de zitting ingetrokken.
Hebben eisers de inlichtingenverplichting geschonden?
6.1
De hier te beoordelen periode loopt van 1 juni 2022, de gewenste ingangsdatum van de bijstand, tot en met 23 november 2022, de datum van het afwijzingsbesluit.
6.2
Iemand die bijstand aanvraagt, moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. [1] De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag. Als het college aannemelijk maakt dat een aanvrager de inlichtingen- of medewerkingsverplichting heeft geschonden, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag als daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
6.3
Op de zitting heeft het college erkend dat de in het bestreden besluit gekozen rechtsgrond schending van de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet (PW), niet juist is en moet worden gewijzigd in schending van de medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de PW. Het gaat er volgens het college immers om dat eisers niet alle gevraagde bewijsstukken hebben verstrekt. Door het niet verstrekken van deze bewijsstukken kan volgens het college het recht op bijstand niet worden vastgesteld. In de visie van het college kan de rechtbank dit gebrek passeren, omdat de conclusie blijft dat eisers geen recht op bijstand hebben.
6.4
Deze wijziging van de grondslag van het bestreden besluit betekent dat dit besluit niet berust op een deugdelijke motivering zoals artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist. De vraag is vervolgens of dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd. Daartoe zal de rechtbank eerst beoordelen of eisers de medewerkingsverplichting hebben geschonden door de gevraagde bewijsstukken niet te verstrekken en of daardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
Hebben eisers de medewerkingsverplichting geschonden?
7.1
De medewerkingsverplichting verplicht eisers om op verzoek van het college de (feitelijke) medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. Het college kan op grond van artikel 53a, eerste lid, van de PW bepalen welke gegevens en bewijsstukken verstrekt, respectievelijk overgelegd moeten worden. Ook kan het college de wijze en het tijdstip, waarop dit moet gebeuren, bepalen. In het kader van de medewerkingsverplichting kan het college onder meer verzoeken om het overleggen van financiële gegevens. Zowel bij de aanvraag als tijdens de bijstandverlening mag van een betrokkene worden verlangd dat hij zodanige (bewijs)stukken overlegt dat het college kan onderzoeken en beoordelen of toekenning, dan wel voortzetting van de bijstand gerechtvaardigd is.
7.2
Volgens vaste rechtspraak is het bijstandsverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand bevoegd gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. Daarbij kan het college zo nodig inzage verlangen in de bankafschriften over een verder in het verleden liggende periode dan de laatste drie maanden voorafgaand aan de aanvraag. [2]
7.3
Eisers hebben geen inzicht verschaft in de crypto-accounts van eiser en daarvan geen transactieoverzichten verstrekt. Daarnaast is uit de bankafschriften niet af te leiden wanneer en voor welk bedrag aan cryptovaluta is aangekocht en of bedragen zijn uitbetaald. In het geval van eisers kon door het college op grond van de door hen overgelegde bankafschriften redelijkerwijs worden getwijfeld aan de juistheid en volledigheid van de door hen over hun financiële situatie verstrekte inlichtingen. Daarom mocht het college over een langere periode dan drie maanden voorafgaand aan de aanvraag bewijsstukken opvragen. Eisers hebben vervolgens niet aannemelijk gemaakt dat zij niet over de gevraagde bewijsstukken konden beschikken. Ook hebben eisers niet met medische stukken onderbouwd dat zij vanwege de ziekte van eiser de gevraagde bewijsstukken en toelichting daarop niet hebben kunnen indienen. Indien eiser hiertoe gezien zijn medische situatie niet in staat was, had hij hulp van een derde kunnen vragen. Daarnaast geldt voor eiseres dezelfde medewerkingsverplichting. Gesteld noch gebleken is dat zij niet in staat zou zijn om de gevraagde bewijsstukken te overleggen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers op grond hiervan hun medewerkingsverplichting geschonden.
Kon daardoor het recht op bijstand niet worden vastgesteld?
8. Naar vaste rechtspraak [3] worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening of zoals in dit geval een crypto-account van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW beschouwd. Doordat eisers onvoldoende informatie hebben verstrekt, is voor het college onduidelijk gebleven of en hoeveel valuta er op de crypto-accounts stond en welke geldstromen hebben plaatsgevonden. Nu controleerbare gegevens over de financiële situatie van eisers en dan met name volledige openheid van zaken over de waarde van de crypto ontbreken, hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij in de periode in geding in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. Het college heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat het recht op bijstand niet was vast te stellen.
Kan het motiveringsgebrek worden gepasseerd?
9. Het bestreden besluit is in strijd met het motiveringsbeginsel, zoals de rechtbank hiervoor in 6.4 heeft overwogen. De rechtbank kan aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het is niet aannemelijk dat eisers door deze schending van het motiveringsbeginsel zijn benadeeld. Ook indien het gebrek in het bestreden besluit zich niet zou hebben voorgedaan, zou namelijk een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Daarom passeert de rechtbank dit motiveringsgebrek.
Komt de rechtbank toe aan de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel?
9.1
Tot slot is in geschil of de afwijzing van de gevraagde bijstand in het geval van eisers in strijd is met het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Deze bepaling, waarin is neergelegd dat de voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen, behelst de codificatie van het evenredigheidsbeginsel voor zover het gaat om toepassing van een discretionaire bevoegdheid van een bestuursorgaan bij het nemen van een beschikking.
9.2
De rechtbank stelt voorop dat de artikelen 11, eerste lid, en 17, tweede lid, van de PW dwingend zijn geformuleerd. Dit betekent dat het college bij de toepassing van die bepalingen geen ruimte heeft om belangen af te wegen. Verder staat het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet eraan in de weg dat (een bepaling uit) een wet in formele zin wordt getoetst aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht. Aangezien de PW een wet in formele zin is, kunnen de artikelen 11, eerste lid, en 17, tweede lid, van de PW niet worden getoetst aan algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht. Alleen indien er bijzondere omstandigheden zijn die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, kan aanleiding bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt. Dat is het geval indien de niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. [4]
9.3
Eisers hebben geen omstandigheden naar voren gebracht die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan de vraag of toepassing van de artikelen 11, eerste lid, en 17, tweede lid, van de PW zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Deze beroepsgrond kan daarom niet slagen.

Conclusie en gevolgen

10.1
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Daardoor is er geen grond voor schadevergoeding, zodat dit verzoek daartoe zal worden afgewezen.
10.2
Eisers krijgen vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,-, omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Daarnaast moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.I. van Term, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 27 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Grondwet
Artikel 120
De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen.
Algemene wet bestuursrecht
3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
7:12, eerste lid
De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
Participatiewet
Artikel 11, eerste lid
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste en tweede lid
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
2. De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 31, eerste lid
Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 53a, eerste lid
Onverminderd 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan en de arbeidsinschakeling door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld CRvB, 9 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:20.
2.Zie bijvoorbeeld CRvB, 28 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:610.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 5 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:785 en 6 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3307.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 12 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1733.